Voor Guillaume Elmont (43) zijn de wereldkampioenschappen judo, deze week in Boedapest, een soort reünie. Overal komt de oud-wereldkampioen bekenden tegen. Het mooist was het weerzien met zijn voormalige Zuid-Koreaanse rivaal Yong-Woo Kwon. „Die gaf mij opeens een knuffel”, vertelt Elmont ’s ochtends op een bankje in de dan nog uitgestorven mixed zone van het Papp László-stadion. Het was een nieuwe ervaring. „Vroeger was dat not done. Toen waren we echt vijanden.”
In de judowereld blijven veel mensen plakken: oud-judoka’s worden coaches, zoals Kwon. Of bestuurders, zoals Elmont. Sinds mei is hij directeur topsport van de Nederlandse Judo Bond (JBN), nadat hij jaren bij Ajax werkte als psycholoog en performance coach.
Hij heeft zijn blik op de langetermijn gericht. Elmonts opdracht is om het Nederlandse judo weer op de rit te krijgen. De bond verwacht niet dat dat op korte termijn kan: het einddoel zijn niet de Spelen van Los Angeles (2028), maar die van Brisbane (2032). Hoe ver weg dat ook klinkt: de eerste stappen wil Elmont nu zetten.
Daarom is hij hier in Boedapest om te netwerken. Normaal vindt hij dat een vermoeiende aangelegenheid. „Maar ik ken hier iedereen. Het is net alsof ik uit een tijdmachine stap. Op iemand afstappen is heel makkelijk.”
Met verschillende landen heeft hij al gesproken over trainingskampen en andere samenwerkingen. Dan komen er buitenlandse judoka’s naar Papendal, of de Nederlanders trekken juist naar landen als Japan, Korea of Spanje om daar met topjudoka’s te sparren. Dat is absoluut noodzakelijk, zegt Elmont. „Judo is meer dan mensen denken een teamsport. Je bent altijd afhankelijk van trainingspartners.” Het liefst heb je ze ook van over de hele wereld, om scherp te blijven op alle verschillende judostijlen.
Die trainingskampen, dat gaat goed, zegt Elmont. „Iedereen wil wel.” Maar zijn andere netwerkdoel van deze WK blijkt lastiger: de zoektocht naar nieuwe coaches. „Dat merk ik ook bij andere West-Europese landen. Ook zij hebben moeite gehad.”
Noodverband
Die zoektocht duurt al maanden. De vorige groep olympische coaches moest vertrekken, nadat de Nederlandse ploeg voor het eerst sinds 1984 zonder medaille terugkwam van de Zomerspelen in Parijs. De judoka’s die hier in Boedapest op de mat staan, hebben coaches die tijdelijk naar het hoogste niveau doorgeschoven zijn.
Maar het zoeken blijkt lastiger dan gedacht. Op vacatures reageerden maar een handvol mensen. Dat waren niet de gewenste ervaren krachten, zegt hij, maar ambitieuze jongelingen met voornamelijk ervaring bij de junioren. En het juniorencircuit is „bijna een andere tak van sport”, zegt Elmont. „Bij de junioren kom je ver met alleen talent. Het is heel opportunistisch, terwijl judo bij de senioren heel zakelijk en tactisch is.”
De bond benaderde zelf ook mensen. „Maar bij goede trainers is de eerste vraag: wat is mijn salaris en wat is mijn prestatiebonus?” Sommige coaches vroegen volgens hem zelfs tussen de 10.000 of 20.000 dollar per maand. Dat soort bedragen zou in Oost-Europa betaald worden, hoorde hij. Judo is een serieuze zaak in landen als Rusland of Azerbeidzjan, en ook in bijvoorbeeld Frankrijk gaat er veel geld in om. De Nederlandse bond heeft een beperkter budget. Ook geen prestatiebonussen dus? „Haha. Nee.”
Toch is Elmont niet pessimistisch. Nederland staat bekend als een prettig land om voor te werken, zegt hij. En het heeft van oudsher een goede judoreputatie. „Het imago spreekt aan. Het is nu even wat minder, maar we hoorden bij de wereldtop. Ik sprak deze week een Japanner die meteen over Anton Geesink en Wim Ruska begon.” Vijftig jaar na dato leeft dat nog steeds, zegt hij.
Hij vraagt zoveel mogelijk rond, hier in Boedapest. „Je zegt gewoon dat je op zoek bent naar een seniorencoach. Kennen jullie nog iemand? Heb je namen?” Elmont zegt dat hij al veelbelovende tips heeft gekregen. Zo blijkt er nog een stel Duitsers te zijn dat nu niet onder contract staat. „Ze waren al wel in gesprek met andere landen, maar er zit wel iemand tussen waar we wat mee zouden kunnen.” Overigens hoeven het geen buitenlandse coaches te zijn, maar er hebben zich volgens hem nog geen Nederlanders gemeld.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133893372-59818d.jpg|https://images.nrc.nl/cULL-xuASdNSHk375kFCxNLvvl0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133893372-59818d.jpg|https://images.nrc.nl/frGxuwGcoc4L-ZCIBY_lmbc1fZg=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133893372-59818d.jpg)
Marit Kamps... Foto Attila Kisbedenek
Magere jaren
Elmont werd als sporter groot in een bloeitijd van het Nederlandse judo. Zijn wereldtitel behaalde hij twintig jaar geleden, in Caïro. Datzelfde toernooi werden ook Edith Bosch én Dennis van der Geest wereldkampioen. Vijf jaar eerder, tijdens de Spelen van Sydney (2000): het olympisch goud van Mark Huizinga. Tijdenlang regende het medailles. Alleen de periode van Geesink en Ruska kan eraan tippen.
Inmiddels zijn magerder jaren aangebroken. Nederland heeft nog steeds talentvolle judoka’s, maar niet langer een stabiele, dominante positie in de wereldtop. Uitzonderingen daargelaten: zo bewees Sanne van Dijke dinsdag opnieuw haar klasse door haar derde WK-brons te winnen.
Was zijn tijd nou zo uitzonderlijk? Of is deze tijd dat? „Allebei”, zegt Elmont. Het is volgens hem ook niet los van elkaar te zien. Het Nederlandse judo werd decennia lang gevormd door een handjevol zeer succesvolle toptrainers, met name de inmiddels overleden Chris de Korte, Willem Visser en Cor van der Geest (Elmont trainde bij die laatste). Zij werkten in periodes ook wel voor de bond, maar in eerste instantie waren ze verbonden aan hun eigen judoscholen.
Elmont: „Mijn uitleg voor deze tijd is dat er veel kennis verloren is gegaan omdat er weinig kennisoverdracht is geweest van de oude generatie naar de nieuwe.” De oprichting van het topsportprogramma op Papendal, in 2016, droeg daaraan bij. „Ik heb begrepen dat de nieuwe generatie niet voor die kennisoverdracht openstond. Dan moet je het wiel opnieuw uitvinden.” De nieuwe coaches moeten straks wél willen samenwerken, zegt hij. Met elkaar, met andere coaches, met de judoscholen die weer een grotere rol moeten gaan spelen.
En verder, wat voor type coach zoekt hij? Een soort Francesco Farioli, de voormalige Ajax-coach: ambitieus, jong, modern? Nou nee, zegt Elmont. Farioli is wat hem betreft nog niet ver genoeg. „Hij moet zich al wel met verschillende medailles bewezen hebben.” Iemand met flink wat ervaring in het seniorencircuit, die de sporters goed kan begeleiden wanneer ze onder hoge druk staan te judoën, zoals hier bij de wereldkampioenschappen.
En iemand die Nederlandse judoka’s naar een hoger niveau kan tillen, technisch en met name tactisch. Want er is nog veel te winnen, zegt Elmont. Hij zag de laatste jaren veel senioren die „juniorenfoutjes” maakten op de mat. „Die moeten allemaal uit het systeem. Op dit niveau worden foutjes keihard afgestraft.”
Daarbij: ook oudere, succesvolle judoka’s hebben een coach nodig die tactisch ijzersterk is. Want, en Elmont weet dit uit eigen ervaring, wie zich eenmaal naar de wereldttop geknokt heeft, wordt ook door de hele wereld nauwgezet gevolgd. Zo gauw je succes hebt, gaat iedereen je vechtstijl tot achter de komma analyseren. „Je kunt niet denken: wat vandaag goed genoeg is, is morgen goed genoeg. Nee, je moet je blijven doorontwikkelen.”