Nog niet zo lang geleden schreef ik een column over mijn kat die ik, samen met een dierenarts, alleen met de grootst mogelijke moeite onder mijn bed vandaan kon krijgen voor een behandeling. Daar zul je wel van geleerd hebben, zullen de lezers toen hebben gedacht. Ik moet ze teleurstellen.
Vorige week besloot mijn kat, Anna genaamd, dit verhaal een weergaloos vervolg te geven, zó weergaloos, dat ik het de lezers van toen niet mag onthouden. Anna, een Britse korthaar, was weer eens zo ziek als een raskat maar kan zijn – in mijn beleving zijn raskatten veel vaker ziek dan katten van het vuilnisbakkenras.
Wat was er nu weer aan de hand? Een ontsteking, misschien zelfs een tumor in de onderkaak, vermoedde mijn dierenarts. Ze verwees me door naar een in gebitsziekten gespecialiseerde arts in een dierenziekenhuis. Die vermoedde een abces in de kaak, gelukkig geen tumor. Het zaakje moest onder narcose worden leeggezogen, daar was geen ontkomen aan als ik herhaling wilde voorkomen. O nee?, moet Anna hebben gedacht, dat zullen wij eens zien.
Op de dag van de operatie trof ik zo uitvoerig mogelijk mijn voorzorgsmaatregelen. Omdat mijn vrouw niet meer thuis leeft en mij dus niet kan bijstaan, mag ik niets aan het toeval overlaten. Ik dichtte gaten onder kasten en stoelen met alles wat maar voorhanden was: kussens, schoenen, kleren, boeken. Mijn appartement zag er op den duur uit alsof een stel roofovervallers, onder leiding van Ridouan Taghi zelf, op zoek waren geweest naar mijn veronderstelde juwelen.
Elke opening naar de vrijheid leek afgesloten. Het werd tijd om Anna op te pakken en in haar hermetisch afgesloten reismand op te bergen. De taxi naar het ziekenhuis was al geregeld. Huppakee! In de keuken pakte ik Anna, gebogen over haar voederbakje, nogal grensoverschrijdend in de flanken. Ze keek me even verbijsterd aan en draaide zich toen soepel los uit het duel – Messi die Virgil van Dijk het nakijken geeft.
Ze sprong op de grond en haastte zich weg, de hoeken om, de zijpaden in. Waar was ze in godsnaam gebleven? Ik zocht de hele ruimte grondig af: de huiskamer, de slaapkamer, de badkamer, de keuken, de studeerkamer, de wc, het berghok, de gang, amper honderd vierkante meter in totaal. Nog geen muis leek zich daar voorgoed te kunnen verbergen – maar Anna wél.
Met groeiende wanhoop kroop ik over de grond om voor de zoveelste keer tevergeefs onder bed of bank te loeren. Roepen had geen enkele zin, maar toch deed ik het, wat restte me anders? Na een halfuurtje staakte ik mijn zielige pogingen.
Beneden claxonneerde de taxi. Ik meldde me gedwee bij de chauffeur, een Turkse man die me al eerder gereden had. Hij hoorde me gelaten aan. Je kon merken dat hij op het Turkse platteland, waar hij geboren was, zelden gehoord had van katten die niet naar het dierenziekenhuis wilden. „De kat…tja”, mompelde hij voor hij wegstoof.
Binnen belde ik meteen het ziekenhuis om me af te melden. Ze reageerden genereus, ik kon een week uitstel krijgen. Terwijl ik nog zat uit te hijgen in een verder doodstille woonkamer, kwam Anna plotseling binnen, de staart licht geheven, als in een bescheiden, maar toch trotse triomf. Het was duidelijk dat ze haar geheim nooit zou prijsgeven.