Waarom nieuwe technologie lang niet altijd breed verspreide welvaart brengt

1 dag geleden 1

De vraag was niet of hij een Nobelprijs zou winnen, de vraag was wanneer. Al jaren maken economen bewonderende grapjes over de productiviteit van de Turks-Amerikaanse econoom Daron Acemoglu. Deze week was het zover.

Samen met twee Brits-Amerikaanse collega’s kreeg Acemoglu de Nobelprijs voor onderzoek naar waarom sommige landen rijk zijn en andere arm. Hun antwoord in een notendop: de kans op hoge welvaart is groter in democratieën die economische en politieke macht spreiden. Veel meer dan natuurlijke rijkdom, cultuur, geografie en overheidsbeleid leiden recht, democratie en tegenmacht tot succes. Omdat ze mensen de vrijheid geven hun eigen beroep te kiezen, vaardigheden te verwerven, te ondernemen en machtsmisbruik te corrigeren.

In landen waar de macht zich concentreert bij een elite is hoge welvaart onwaarschijnlijker. Een uitzondering, gaf Acemoglu deze week toe, zou China kunnen zijn. Maar: „Ons betoog is dat dit soort autoritaire groei vaak instabieler is.”

Acemoglu is een econoom van de grote greep. Hij valt niet alleen academisch op, hij schrijft ook nog eens leesbare boeken voor een breder publiek, afwisselend met een van de twee andere winnaars. Zoals in het boek Why Nations Fail (2012).

In zijn laatste boek Power and Progress (2023) duikt hij met mede-winnaar Simon Johnson in duizend jaar technologische vernieuwing om gepassioneerd te waarschuwen voor kunstmatige intelligentie (AI) en de grote techbedrijven. Anders dan vaak wordt beweerd is technologische vernieuwing niet per definitie goed voor het gros van de maatschappij.

De industriële revolutie zorgde bijvoorbeeld voor vooruitgang en economische groei, maar de eerste 100 jaar gold dat niet voor gewone mensen. Hun werk werd zwaarder, hun gezondheid slechter, hun reële loon daalde, ze kregen minder autonomie. De winst kwam terecht bij een elite. Dat die revolutie uiteindelijk wel veel opleverde was dankzij een gevecht van burgers, vakbonden en politici om de welvaart beter te verdelen en werknemers meer rechten te geven.

Die geschiedenis dreigt zich nu te herhalen. De winst van nieuwe digitale technologieën concentreert zich vooral bij de immens grote Amerikaanse techbedrijven als Google, Meta (Facebook), Apple, Amazon en Microsoft. Voor het gros van de mensen leveren computers en communicatietechnologie tot nu toe veel minder extra welvaart op. En ook van AI dreigt de winst vooral terecht te komen bij een kleine elite: de eigenaren van de techbedrijven.

Economen vertellen vaak een optimistisch verhaal over nieuwe technologie: wees niet bang dat er banen of beroepen verdwijnen, uiteindelijk komen er nieuwe voor terug. Het gros van de functies die er nu zijn, bestond driekwart eeuw geleden niet. Omdat we door nieuwe technologieën productiever worden, worden we ook rijker. Dat extra geld wordt weer uitgeven. En dat zorgt weer voor nieuwe banen en hogere reële lonen.

Bij nieuwe digitale technologieën zit veel ‘mwah’-technologie

Maar die brede maatschappelijke opwaartse spiraal gaat niet altijd op, volgens Acemoglu en Johnson: dat hangt van de technologie af én van hoe de opbrengsten ervan worden verdeeld. Als die nieuwe technologie de productiviteit maar een beetje verbetert en vooral wordt gebruikt om mensen te vervangen, is de kans groot dat velen er niet van profiteren. Laat dat nou precies het probleem zijn. Want erg indrukwekkend zijn die nieuwe digitale technologieën niet, volgens de twee. Er zitten veel ‘mwah’-technologieën bij, die tot nu toe de productiviteit slechts mondjesmaat lieten groeien.

„Middelmatige technologie drukt de loongroei en vergroot de ongelijkheid”, zegt hoogleraar Anna Salomons, die de invloed van technologie op de arbeidsmarkt onderzoekt. „Neem zelfscankassa’s of matige chatbots die de klantenservice vervangen. Zulke technologie maakt werknemers niet productiever. Het vervangt louter mensen. Inkomen verschuift daardoor van ‘arbeid’ naar ‘kapitaal’.”

Het zou kunnen verklaren waarom de productiviteit de laatste decennia in het Westen mondjesmaat groeit. En waarom het deel van het nationaal inkomen dat naar ‘arbeid’ gaat, krimpt.

Nieuwe technologie bracht in de geschiedenis alleen brede vooruitgang als de nieuwe machines of software niet alleen mensenwerk vervingen, maar tegelijk mensen beter, slimmer, sneller maakten in hun werk, aldus de twee. En als de machtsverhouding tussen werknemers en bedrijven in balans was, zodat de winst werd verdeeld.

Op beide fronten maken Acemoglu en Johnson zich zorgen. Vakbonden zijn verzwakt, de marktmacht van bedrijven groeit. En wordt de maatschappij beter van de nieuwste digitale technologie? Wat hebben we eraan dat al onze data worden verzameld door de grote techbedrijven?

Salomons is het met Acemoglu’s waarschuwingen eens, toch is ze minder pessimistisch over AI dan hij. „Ik vraag me af of AI een ‘mwah’-technologie is, volgens mij is de potentie groter. Juist AI kan werknemers krachtiger maken. Bijvoorbeeld in het onderwijs en de zorg.” AI kan de administratie overnemen, zodat er meer tijd is voor contact met patiënten. AI kan onderwijzers helpen zien waar leerlingen vastlopen in de lesstof.

Ook Acemoglu en Johnson zien die potentie. Maar het strookt niet met waar de techbedrijven nu vooral hun geld investeren: dataverzamelen, advertentiemodellen, mensen wegautomatiseren en mensen monitoren. Wat technologie teweegbrengt, is geen natuurwet, het is een keuze, betogen Acemoglu en Johnson. Overheden moeten sturen. Hoe? Door productnormen op te leggen zoals bij broodroosters, auto’s en medicijnen. Door privacy te beschermen, werknemers inspraak te geven, en techbedrijven op te breken. Kortom: maatschappelijke spelregels en tegenmacht.

Worden we hier beter van? Dat is de vraag die we de komende jaren telkens opnieuw moeten stellen. Want vanzelf komt het goede niet.

Lees het hele artikel