Toen Wendy Dorrestijn aan haar promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit begon, was ze nog politiecommandant in de regio Gelderland-Zuid. „Ik heb veel diensten gedraaid met een hoog risico op geweld en kreeg later als districtschef ook veel geweldsrapportages op mijn bureau. Zo ben ik mij gaan afvragen: waarom gaan dit soort situaties soms goed en in andere gevallen fout? En hoe zorgen we ervoor dat dienders fysiek overeind blijven en zo min mogelijk geweld gebruiken?” Ze promoveerde deze week op hoe politieagenten en militairen effectief kunnen handelen in mogelijk gewelddadige situaties, en hoe ze hiervoor het beste getraind kunnen worden.
Als jong meisje uit Lisse was studeren niet vanzelfsprekend. Haar vader en broer waren militair, niemand in haar familie had gestudeerd. Maar Dorrestijn had wel een liefde voor lezen. Toen ze eens in het nabijgelegen Leiden was, „ben ik gaan ronddwalen en kwam ik in de universiteitsbibliotheek terecht. Studenten bogen zich daar ’s weekends over een hele verscheidenheid aan boeken, en dat fascineerde me. Ik dacht: dat wil ik ook!”
Maar ze had ook aanleg om met stressvolle situaties om te gaan. Op haar zeventiende werd ze aangenomen bij de meldkamer van de politie en na de Politieacademie werkte ze op een bureau in hartje Amsterdam. „Er was veel drugsoverlast, geweld, gedwongen prostitutie en mensen die op straat sliepen. Aan de muur van het bureau hingen posters van weggelopen tieners die vrijwel dezelfde leeftijd hadden als ik.”
Daarna ging ze naar Brabant, waar ze meer verantwoordelijkheden kreeg, bijvoorbeeld tijdens voetbalwedstrijden met een hoog risico. „Ik bemoeide me met alles wat ik zag, en sprak vaak collega’s aan. De meeste collega’s waren mannen en een flink stuk ouder, dus dat werd niet altijd in dank afgenomen.” Ze werd chef, volgde een brandweeropleiding en begon een studie bestuurskunde.
Toen kwam ze een onderzoeksvoorstel tegen over geweld en politietrainingen. „Ik stond voor een keuze: wil ik nog hogerop klimmen bij de politie, of ga ik de droom van dat jonge meisje uit Lisse achterna?” Ze koos voor het laatste. „Ik werd voor gek versleten. Maar hier kwam alles samen: mijn passie voor lezen en onderzoek, en mijn liefde voor het politievak en de mensen die het werk doen.”
Groepen jongeren en echtelijke ruzies
Ze wist dat de training van agenten beter kon. „Wanneer de politie geweld gebruikt, leidt dit regelmatig tot ophef.” Agenten reageren daar defensief op. „Maar het is juist belangrijk om te reflecteren en te bespreken wat er niet goed gaat.”
Ze inventariseerde hoe agenten en militairen nu training krijgen en hoe ze omgaan met geweld. Zo keek ze of dienders extra informatie vragen bij de meldkamer, en of ze van tevoren een plan maken. Samen met trainers onderzocht ze meer dan 1.200 scenario’s. Ze zag dat de trainingen sterk verschillen met hoe geweld zich in de praktijk voordoet.
De trainingen bleken zich vooral te richten op bijvoorbeeld een actieve schutter of een overval. Maar in de praktijk komt dit weinig voor en gaan de meeste incidenten om groepen jongeren, mensen die verward of onder invloed zijn, of echtelijke ruzies. „Het is alsof je een voetbalteam voorbereidt op een wedstrijd door ze enkel te trainen in het nemen van penalty’s.” Ze stelt dat trainingen meer aandacht moeten besteden aan sociale en tactische vaardigheden. „Het allermoeilijkste van politiewerk is niet geweld, maar jezelf aanpassen aan de situatie.”
Een andere vondst was dat trainingen weinig aandacht besteden aan de voorbereiding op confrontaties. „Voor een goede aanpak waarbij proportioneel geweld wordt gebruikt, is het belangrijk om goed te plannen, bijvoorbeeld wanneer agenten onderweg zijn naar een incident. Wie doet wat? Let iemand op de omgeving en de ander op de verdachte? En gaan we direct over op aanhouding of niet?” De meeste trainingscentra richten zich enkel op het moment dat agenten al ter plaatse zijn, waardoor ze hier geen oefening in krijgen.
Liefde voor de praktijk
Halverwege haar onderzoek kreeg ze een telefoontje van Defensie. Of ze geïnteresseerd was in een functie als kolonel, verantwoordelijk voor sociale en technologische innovatie. Ze accepteerde het aanbod en doorliep vrijwillig de volledige militaire training. „Het was een hele uitdaging om op een leeftijd van vijftig jaar lange trektochten te maken en jezelf in te graven in het bos. Maar uit respect voor het uniform en de positie heb ik het toch gedaan.”
De dag na haar promotie moet ze zich weer op de kazerne melden. „Ik ben een ‘binnenslaper’, zoals dat heet, en overnacht doordeweeks vaak op locatie.” Haar liefde voor de praktijk botst soms met de wetenschap, zegt ze. Zo mogen onderzoekers zich vaker afvragen hoe hun werk de wereld beter maakt. Maar ze gaat de academische wereld ook missen. „De politie en het leger kunnen veel van de wetenschap leren, zoals het nemen van tijd om op het eigen werk te reflecteren.”
Gelukkig heeft ze nog een onderzoek lopen naar herstelactiviteiten voor veteranen. „Militairen halen zingeving uit het samenzijn met hun peloton. Wanneer ze gewond raken en uit dienst gaan, raken ze dit kwijt en komen ze thuis te zitten – vaak met psychische problemen. We zien dat sportevenementen voor veteranen hen helpen contact te maken met lotgenoten en hun weer een doel en gevoel van maatschappelijke relevantie geven. Niet alleen veteranen, maar ook hun familieleden voelen zich hierdoor beter.”