Meso-Amerika was echt een eldorado voordat de Spanjaarden er arriveerden

1 dag geleden 4

Francisco de Orellana en zijn manschappen keken hun ogen uit toen ze met hun schip in 1542 de Amazone afzakten, op zoek naar een doorgang tot de Atlantische Oceaan. Niet alleen de natuur was overweldigend, een bosgebied dat krioelde , maar ook de talrijke velden, dorpen en steden die de Spanjaarden op beide oevers zagen voorbijglijden. Soms gastvrij, soms vijandig. Een oever was dicht bebouwd met woningen en, noteerde Orellana’s priester Gaspar de Carvajal in zijn dagboek, „de mensen leken er talloos”.

Van de lokale bevolking hoorde hij verhalen over nog grotere en rijke steden. Hij schreef over wegen en zilver, hij ontmoette krijgshaftige vrouwen, de ‘amazones’ naar wie de Spanjaarden de rivier en haar stroomgebied later vernoemden. In het achterland, dat Orellana niet bereikte, moesten allerlei schatten wachten, wie weet het mythische El Dorado (‘de vergulde’).

Zulke spectaculaire reisverslagen van Spaanse conquistadores uit Midden- en Zuid-Amerika, waarmee ze hun opdrachtgevers en financiers hoopten te imponeren, werden door moderne lezers lang met de nodige scepsis bekeken. Was het niet allemaal wat overdreven, die verhalen over grote inheemse rijken? Propaganda om hun eigen wapenfeiten nog glorieuzer te maken?

Maar zo overdreven was het allemaal niet – integendeel. Al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is het beeld van precolumbiaans Amerika flink aan het kantelen – en de afgelopen jaren gaat dat steeds sneller. Niet alleen blijken eerder gevonden steden veel omvangrijker dan gedacht, ook duiken steeds nieuwe gebouwen, wegen en kanalen op. In Mexico en Guatemala, maar ook in Peru, Ecuador, Bolivia en Brazilië.

We vonden echte stedelijke nederzettingen midden in het tropische bos

In augustus verscheen opnieuw een vérstrekkend onderzoek: de Maya-bevolking van Guatemala, zuidelijk Mexico en Belize was in de laat-klassieke periode van die beschaving (600-900 n.Chr.) waarschijnlijk bijna de helft omvangrijker dan werd gedacht, met een piek van 16 miljoen mensen. Analyse van fotografische data wees uit dat de Maya-beschaving geen lappendeken was van stadstaatjes en relatief geïsoleerde agrarische gemeenschappen, maar een dicht netwerk van onderling verbonden nederzettingen met een gedeelde religieuze, economische en politieke cultuur, vaak gedomineerd door een grote stad die concurreerde met andere grote steden. Er blijft zelfs weinig ‘jungle’ over waar géén nederzettingen waren.

Wat heeft de nieuwe archeologie van de Amerika’s nog meer opgeleverd? Om met het zuiden te beginnen: die werpt zelfs een nieuw licht op de dichtbegroeide Amazone. Het standaardbeeld van dat uitgestrekte gebied als een wildernis met hooguit enkele wijdverspreide indiaanse dorpen, is weerlegd. „We vonden echte stedelijke nederzettingen midden in het tropische bos”, vertelde de gerenommeerde Franse Amazone-onderzoeker Stéphen Rostain vorig jaar in een interview. De Upano-vallei in Ecuador die hij onderzocht bevat „niet honderden maar duizenden” door mensen gemaakte platforms, sommige van tien meter hoog. Rostain begon al veertig jaar geleden met onderzoek in de Amazone, toen de meeste archeologen zich nog stortten op de spectaculaire Maya-beschaving. Op een gebied van ruim zes miljoen vierkante kilometer zijn nu, volgens een schatting uit 2023, nog 10.000 tot 24.000 archeologische sites te exploreren.

Verder naar het noorden speelt zich een vergelijkbare archeologische ommekeer af. Lang domineerde het idee dat grote stedelijke beschavingen boven de Rio Grande, de grens tussen de VS en Mexico, niet of nauwelijks hadden bestaan. Ook dat beeld wankelt. Dat dit gebied tal van precolumbiaanse nederzettingen kende, ook steden en irrigatiekanalen, was bekend. Maar nu zijn ook in de veel noordelijker staat Michigan grote arealen inheemse landbouwgrond opgedoken, in een gebied waar alleen nomaden zouden hebben rondgetrokken. De ‘Grote Weg’ van de Hopewell in Ohio (100 v.Chr tot 500 n.Chr.) wijst erop dat lange wegen ook delen van Noord-Amerika met elkaar verbonden. In Florida zijn tal van gevonden langs de kust, een bewijs van intensieve bewoning.

Toch worden de meest imposante vondsten ook nu nog vooral gedaan in het gebied van de Maya’s, in Mexico en Guatemala. De steden Caracol in Belize, Calakmul in de regio Petén en Cobá in de staat Quintana Roo blijken allemaal veel groter dan eerder werd gedacht. Steden als Cobá zijn bijzonder omdat ze de veelbesproken Maya-collapse in een ander licht zetten, het idee dat de beschaving van de Maya’s rond het jaar 900 instortte en verdween. Schrift, taal en cultuur gingen niet ten onder. Wat vooral veranderde was de politieke werkelijkheid: grote, religieuze koningen (de k’uhul ajaw-ob’) verloren hun macht aan nieuwe dynastieën. Contacten met buurvolken als de Tolteken werden intensiever, culturen raakten vermengd.

Frappant aan Cobá is bovendien de grote Sacbe’, een ‘Witte Weg’ (naar de witte kalk waarmee de weg werd bedekt) die met zo’n honderd kilometer de langste is die tot nu toe werd ontdekt. De weg was omzoomd met gebouwen en blijkt vele vertakkingen te hebben. In het Maya-gebied waren veel meer van zulke wegen, zoals ook de Azteken en Inca’s een uitgebreid wegennet kenden.

Een geruchtmakende testcase is ook de grote Maya-stad Tikal, al in de jaren zestig opgegraven in Guatemala. De beroemde vindplaats stelt archeologen nog steeds voor verrassingen. In Tikal, bewoond tussen ongeveer 300 v.Chr. en 900 n.Chr., doken fortificaties op en een stadswijk met tempels die sterk lijken op die van Teotihuacan, de reusachtige ruïnestad in Centraal-Mexico.

Wie zijn hier de pioniers? Aan de nieuwe archeologie van de Amerika’s wordt al jaren gewerkt door een bont gezelschap van lokale, Europese en zelfs Aziatische onderzoekers. Taalkundigen zijn daarbij onontbeerlijk, want archeologen kunnen steden van de Maya’s en andere inheemse culturen opgraven, maar wat betekenen de tekens en afbeeldingen die ze vinden? Welke taal spraken de bewoners? De studie van inheemse schriftsystemen, van indiaanse talen en culturen, helpt bij het duiden van de archeologische vondsten.

Ik sta telkens opnieuw versteld. Die mensen waren zo creatief

Een van de recente gangmakers van de precolumbiaanse archeologie is Edwin Román-Ramírez, die opgroeide in Guatemala en nu verbonden is aan de universiteit van Austin. Hij deed onderzoek naar grote Maya-steden, met naar schatting 60.000 tot 100.000 inwoners. „Ik sta telkens opnieuw versteld”, zei Román-Ramirez op het blog Stories from Guatemala over zijn werk in de Motaguo-vallei. „Die mensen waren zo creatief, hoe ze voedsel bewaarden, hoe ze zich aan de omgeving aanpasten.”

Maar de echte pionier is een nieuwe techniek. Cruciaal voor de revolutie in de precolumbiaanse archeologie is de lasertechnologie lidar (wat staat voor light detection and ranging). De techniek, waarmee uit een vliegtuig of drone dwars door een bladerdak resten van bouwwerken kunnen worden ontdekt, wordt nu veel benut door archeologen. Dat maakt het mogelijk ook op ontoegankelijke plaatsen vondsten te doen. „Het is een game changer”, aldus de Canadese archeoloog Kathryn Reese-Taylor. Zij werkt in Calakmul, een stad waarvan we nu dankzij lidar weten dat die, in zijn hoogtijdagen „bijna twee keer zo groot was als Vancouver nu en even groot als Brussel of Amsterdam”.

Van tal van eerder ontdekte vindplaatsen is zo vastgesteld dat ze omvangrijker waren dan gedacht. Nieuwe vondsten zijn er ook volop. In de Boliviaanse regio Moxos werden in 2022 met lidar eeuwenoude nederzettingen gevonden, omschreven als low density urbanism.

Indrukwekkende resultaten met de techniek boekte ook de Japanse onderzoeker Takeshi Inomata van de Universiteit van Arizona. Hij traceerde in 2019 met analyse van lidar-beelden vanachter zijn bureau 27 nieuwe Maya-vindplaatsen. Zijn meest geruchtmakende vondst, Aguada Fénix, is een reusachtig platform (1.400 bij 300 meter) van ongeveer 3.000 jaar oud in de Mexicaanse staat Tabasco, vlak bij de grens met Guatemala. Waarschijnlijk werd het gebruikt voor ceremoniële doeleinden.

Veel van wat met lidar in kaart is gebracht moet nog worden opgegraven, maar dat de archeologische kennis van Meso- en Zuid-Amerika een reuzensprong maakt staat wel vast. Gaandeweg begint zo het besef post te vatten dat de Amerika’s op wereldschaal beschavingen herbergden die zich konden meten met die van het Nabije Oosten, China of Europa.

De nieuwe vondsten stellen ook een oud probleem op scherp. Als de Amerika’s echt zo waren verstedelijkt als de archeologie suggereert, waar zijn die beschavingen – en naar schatting miljoenen mensen – dan gebleven? Mogelijke, speculatieve verklaringen zijn uitputting van natuurlijke hulpbronnen, oorlogen en klimaatschommelingen. Archeologen vermoeden bijvoorbeeld dat veel inheemse steden in het zuidwesten van de VS werden verlaten na lange droogte, een idee dat ook bestaat over de klassieke Maya-steden. Soms klinken meer excentrieke hypothesen: zo zou de ondergang van Tikal zijn bespoedigd door vergiftiging met kwikzilver, gebruikt bij de decoratie van tempels en paleizen.

Eén oorzaak staat vast: ziekte. Met de Europeanen kwamen ziektes en epidemieën – de eerste al met de tweede reis van Columbus in 1493 – die hele steden en gemeenschappen in korte tijd wegvaagden. In het Amazone-gebied bezweek naar schatting 85 procent van de bevolking aan ziektes.

Orellana, die in dat gebied rondtrok, kan het niet meemaken, maar de archeologie bevestigt zijn reisverslag. De inheemse beschaving die de Spanjaarden de legendarische naam El Dorado gaven, was geen verzinsel – ze bestond echt.

Lees het hele artikel