Ik ben nu twee dagen op het Franse platteland, met Nederlandse vrienden in een door Nederlanders gerunde B&B. De andere gasten zijn ook allemaal Nederlanders, maar de officiële mededelingen worden met krijt op een schoolbordje in het Frans geschreven. Onderling praten we een klein beetje Frans.
Zinnen als: ‘Is er ook fromage voor op brood?’
In de wijde omgeving is niets, we zitten op een weiland van een paar honderd vierkante meter te wachten tot het avondeten klaar is. De eerste dag aten we niets, we hadden ons vergeten in te schrijven op de lijst in het halletje. Het koffiezetapparaat doet het alleen tijdens het ontbijt.
„We zijn geen koffietentje.”
De kinderen zitten de hele dag met andere Nederlandse kinderen in een kuil met water, straks gaan we met een hele sliert naar een Frans dorp. Dan gaan we eten kopen bij een kleine Carrefour dat we dan verstoppen in onze gites, want het is niet de bedoeling dat er op het terras vreemd voedsel wordt genuttigd. Ik word herkend, maar meestal niet hardop, ze fluisteren naar elkaar wie ik ben.
Een man, hij zal dit morgenochtend ongetwijfeld lezen want het is een abonnee, ging achter me staan toen ik in de ontbijtzaal deze column schreef. Hij vroeg: „Vind je het erg dat Vitesse niet meer bestaat? Of ben je er al overheen?”
Hij voegde eraan toe dat hij ieder jaar een boek van mij meeneemt op vakantie, behalve dit jaar.
„En nu kom ik je hier tegen.”
Ik begin de doelgroep voor mijn producten te haten.
Zowel onze Nederlandse vriend Kees als ook Eva trof een (ex-)collega onder de andere Nederlanders.
‘Hoe groot is die kans?’, vroegen we ons hardop af op het terrasje, waarvan de belichting na het zakken van de zon opeens uitfloepte omdat het weliswaar een terras, maar geen uitgaansgebied is. Klein natuurlijk, tenzij er hoog boven iemand aan de knoppen draait die het slechtste met ons voor heeft. Anders kan ik een aantal beslissingen de laatste tijd ook niet verklaren.
Het hoogte/dieptepunt is de Honesty-bar, waar je jezelf een glas biologische wijn mag inschenken mits je dat in een schriftje noteert. Ik had er een kort gesprek met een Rotterdamse Francofiel – ‘Alles aan dit land vind ik top’ – die zei dat ze het altijd flauw vindt als mensen hun glas dan heel vol schenken. Ik verheug me ondertussen heel erg op woensdag, dan krijgen we schone handdoeken.
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.