Het was de tweede dag van de studieweek van de leerkrachten, die ons vanwege het niet nauwkeurig genoeg lezen van de nieuwsbrief totaal overvallen had en mij dusdanig vleugellam had gemaakt dat er niets anders opzat dan me maar te schikken in de feiten zoals ze erbij lagen, zaten, sprongen en schreeuwden. Ik besloot in een opwelling om dan maar als laatste Nederlanders met z’n allen naar de musical Soldaat van Oranje te gaan. Toen we bijna bij Katwijk waren zei ik dat we op weg waren naar een verrassing. Juist op dat moment zag de oudste dochter (9) een verkeersbord met ‘Duinrell’ erop. Diep teleurgesteld en gekrenkt stapten ze bij vliegveld Valkenburg uit de auto.
We waren net op tijd om plaats te nemen op de draaiende tribune. De mensen om ons heen waren doorsnee Nederlanders. Een medewerker van het theater kwam fluisterend zeggen dat het een spannende musical was en dat we het theater wel mochten verlaten, maar dan pas in de pauze terug mochten keren. Hetzelfde gold ook voor plas- en poeppauzes. We maakten kennis met de hoofdrolspelers. Koningin Wilhelmina was nog dapperder dan ik al gedacht had, ze smeekte haast om mee te vechten aan het front. Bij de eerste bommen kropen de oudste en middelste dochter (8) huilend tegen me aan. De jongste dochter (4) was er niet door aangedaan, ze legde een natte winegum op het hoofd van de mevrouw voor ons.
Ik benadrukte dat het allemaal toneel was en dat wat ik zag beslist niet gruwelijker was dan Harry Potter 2, waar ze zich die ochtend nog aan verlekkerd hadden.
„Ik vind het helemaal niet vreselijk, ik kan gewoon niet tegen de knallen.”
De oudste: „Ik vind het geen leuke liedjes.”
De jongste: „Ik vind het ook geen leuke liedjes.”
Om ons heen werd gesist of het stiller kon, wat niet hielp was dat ik een bekend gezicht heb. Ik hoorde mijn naam naar achteren gonzen.
In de pauze waren, net toen wij aan de beurt waren bij de snackcorner, de broodjes op.
„Net als in de oorlog”, grapte ik.
„O-hooo!”, zei de middelste dochter. „Mama!”, schreeuwde ze naar Eva, „papa maakt grapjes over de oorlog!”
Na de pauze herpakten ze zich, met een zakje paprikachips was het ineens wel te verteren. Bij de landing van de verzetshelden in Scheveningen beleefden we nog een keer een dieptepunt, voor de middelste dochter kwamen daar twee onaangenaamheden samen.
„En knallen en zoenen, ik kijk dit niet meer”, riep ze.
Toen na afloop de hoofdrolspelers bogen voor het publiek werd er om ons heen extra hard geklapt voor koningin Wilhelmina, niet per se voor de acteerprestatie, maar voor het symbool van Nederlandse onverzettelijkheid. Vrolijk renden de dochters de hangaar uit, de jongste had de pech in de armen van een bejaarde te lopen die zei dat ze destijds ook een hekel aan bommen had.
Ze hebben er ondanks de toegediende overdosis vaderlandsliefde niets aan overgehouden.
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.