Voor Rijksmuseum-directeur Henk van Os stond cultuur midden in de samenleving. Dat bracht hij over bij een breed publiek

10 uren geleden 1

Op een voorjaarsavond in 2001 gaat de telefoon. Henk van Os aan de lijn. Dat de ‘superprofessor’ en oud-directeur van het Rijkmuseum belde was nog nooit eerder voorgekomen, maar nu speelden hogere belangen. Bij de pensionering van de Leidse hoogleraar kunstgeschiedenis Anton Boschloo zou een feestbundel verschijnen, en ik was een van de redacteuren van die bundel. Een keur aan collega’s en vrienden bracht de aanstaande emeritus hommage met een korte bijdrage. Van Os wilde het anders: voor zijn tekst ter ere van zijn dierbaar bevriende vak- en leeftijdgenoot, vroeg hij om twee keer het maximum aantal woorden en, als enige in het verder in zwart-wit uitgevoerde boek, een kleurenafbeelding. De extra kosten zou hij zelf betalen. De actie typeert Henk van Os: op vriendschappelijke, maar ook volhardende toon probeerde hij het onmogelijke te bewerkstelligen, een strategie die hem ook in onderhandelingen in de wereld van museum en kunsthandel geen windeieren zal hebben gelegd.

Hendrik Willem van Os (Harderwijk, 28 februari 1938), die zaterdagavond op 87-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amsterdam overleed, bespeelde verschillende registers in optreden en voorkeuren. Op-en-top establishment, zou je bijvoorbeeld zeggen bij een curriculum vitae waarop verschillende hoogleraarschappen en het directoraat van het belangrijkste museum van het land prijken. Zijn afkomst uit een welgesteld academisch milieu, en zijn aanstelling als cultuurmentor van de toenmalige kroonprins en diens vrouw completeren het beeld van iemand die zich een leven lang bewoog in geprivilegieerde kringen. Toch benadrukte Van Os vaak dat zijn hart lag bij de socialistische idealen van culturele verheffing van brede lagen van de bevolking, en lag zijn sympathie bij hen die zich daarvoor inzetten.

Soms overlapten de categorieën elkaar. Zo trof het Van Os, toen hij in 1958 als student voor het eerst de Toscaanse stad Siena bezocht, dat „alle deftige en aardige mensen” communist waren, zonder zich toen overigens nog te realiseren dat communisme in het naoorlogse Italië iets anders betekende dan in Nederland. In 1975-1976 nam hij korte tijd het hoogleraarschap waar aan het marxistische bolwerk dat de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen was. Van Os behoorde tot de weinige professoren die zich tijdens een bezetting van de letterenfaculteit toegang tot het hoofdgebouw wisten te verschaffen, door eerst invoelend van gedachten te wisselen met de „nogal aardige”, demonstrerende studenten. Eenmaal binnen ging hij eerst een half uurtje viool studeren.

Lees ook

de recensie van de biografie over Van Os die in 2016 verscheen

Henk van Os bij een werk van H.N. Werkman in 2004

Nationale zichtbaarheid

Gemeenschapszin en aandacht voor de belangen van het collectief blijken ook uit een zekere democratisering onder het Rijksmuseumpersoneel, van conservatoren tot zaalwachters, die Van Os in zijn tijd als directeur (1989-1996) doorvoerde, en uit de manier waarop hij in de tv-programma’s Museumschatten en Beeldenstorm kunstwerken voor een breed publiek toegankelijk maakte. Veelzeggend is ook dat hij na zijn Rijkmuseumdirecteurschap werd benoemd tot universiteitshoogleraar ‘Kunst en samenleving’ aan de Universiteit van Amsterdam (1996-2016).

De nationale zichtbaarheid in die jaren was in het eerste deel van Van Os’ carrière heel wat geringer. Tijdens zijn studie kunstgeschiedenis in Groningen werd hij gegrepen door de kunst van het middeleeuwse Italië. Avontuurlijk was de keus voor de bestudering van de kunstproductie van de 14de en 15de eeuw in Siena. Die stad ten zuiden van Florence is tegenwoordig een toeristische trekpleister, maar in de jaren 1950 was het in (kunst)historisch opzicht zo goed als onontgonnen terrein. Van Os werd er aangetrokken door het, zoals hij later toegaf, romantische beeld dat hij had van het vanzelfsprekende functioneren van kunst in een middeleeuwse stedelijke gemeenschap. Hij zou er evenwel baanbrekend onderzoek doen op het gebied van voorstellingen rond de plaatselijke Mariaverering (proefschrift 1969), en publiceerde later het tweedelige standaardwerk Sienese Altarpieces 1215-1460 over decoraties van altaren in de kerken van de stad. Vijf jaar na zijn promotie werd hij in 1974 benoemd tot hoogleraar kunstgeschiedenis in Groningen, waar hij van 1984 tot 1989 ook decaan van de letterenfaculteit was. Internationaal was hij een gezocht gastprofessor, die doceerde aan onder meer Smith College Northampton (MA) en het Harvard Centre for Renaissance Studies in Florence.

Religieuze kunst uit de middeleeuwen hield altijd Van Os’ interesse, zoals ook blijkt uit belangrijke tentoonstellingen over devotiekunst en reliekenverering die hij cureerde. Maar zijn kunsthistorische belangstelling was veel breder, van de 19de-eeuwse Russische schilder Ilja Repin tot het Groninger vooroorlogse kunstenaarscollectief ‘De Ploeg’. En zijn bijdrage over een Franse, 18de-eeuwse gravure met een voorstelling van de Byzantijnse generaal Belisarius kwam midden in het boek voor Anton Boschloo terecht. Dubbel van lengte en voorzien van een zelf bekostigde kleurenafbeelding.

Lees het hele artikel