In de biologie is de theorie bekend. Het krijgen van kinderen gaat soms ten koste van je eigen fitness: je toekomstige gezondheid, vruchtbaarheid of overleving. Het volwassen leven is dus één grote afweging, een trade-off, zoals de biologen zeggen. Zo levert méér eieren leggen vogels soms uiteindelijk juist minder nageslacht op, omdat de ‘kosten’ voor de moeder te hoog blijken. En soms laten vogelouders hun kerngezonde jongen in de steek, bijvoorbeeld als de partner is omgekomen. Zo sparen ze zichzelf voor de toekomst. Over hun gehéle leven proberen ze dus hun voortplanting te optimaliseren.
Maar hoe zit dat eigenlijk bij mensen?
Dat is de vraag waar de Schotse promovendus Euan Young zich vier jaar op heeft gestort. Op 17 november verdedigt hij zijn proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen. En in de week daarvoor verschijnt een van zijn hoofdartikelen in het tijdschrift Science Advances. Moeders leveren niet altijd in op hun eigen fitness, concludeert het artikel – alleen als de omstandigheden zwaar zijn. Moeders die kinderen kregen tijdens de Grote Finse Hongersnood (1866-1868), leefden gemiddeld een halfjaar korter per kind dat zij in hun hele leven kregen.
„Mensen zijn een stuk ingewikkelder om te onderzoeken dan dieren, in deze context”, vertelt Young in een café bij de Groningse Martinitoren. „Bij mensen zijn er allerlei complicerende factoren die bepalen hoeveel kinderen ze krijgen. Tegenwoordig al helemaal, maar ook vroeger al: culturele gebruiken, socio-economische factoren… Wij proberen al die factoren te ontrafelen – waaronder ook de genetica.”
Met vogels kun je makkelijk experimenteren, merkt Young op. Eieren weghalen of erbij leggen, bijvoorbeeld. „Maar bij mensen kan dat natuurlijk niet. Voor het historische onderzoek bij mensen zijn we aangewezen op bronnen zoals kerkarchieven. Maar die vertellen niet of mensen ziek of gezond waren, of waaraan ze stierven. Die bronnen zijn ook heel verschillend van aard, waardoor je ze lastig met elkaar kunt combineren. En doordat naamgeving soms complex was, is vaak eerst genealogisch onderzoek nodig om uit te vinden wie nu precies met wie verwant was.”
Broer- en zuseffecten
Voor hun studies naar hedendaagse mensen gebruiken onderzoekers grote biobanken, zoals Lifelines: een database met genetische, leefstijl- en gezondheidsgegevens van meer dan 160.000 mensen in Noord-Nederland. „Het is heel data-heavy onderzoek”, zegt Young. „Ik heb vooral achter de computer gezeten. Maar tegelijkertijd ook heel spannend. En het krijgt aandacht. Na ons artikel over Zwitserse broers en zussen werden we meteen gebeld door een journalist van Nature.”
Dat artikel was gebaseerd op Zwitserse kerkarchieven die meer dan drie eeuwen teruggaan en ruim 45.000 mensen omvatten. Het onderzoek was een vervolg op een eerdere Finse studie met meer dan 100.000 ‘records’. „Die studie liet zien dat wie meer oudere broers had, een grotere kans had om te overleven”, vertelt Young. „Waarom? We kunnen alleen maar speculeren, maar misschien omdat de broers meehielpen op het land. Maar als je een meisje was en je zat qua leeftijd vlak onder meer dan één grote broer, dan was dat juist een nadeel. Misschien omdat jongens een voorkeursbehandeling kregen.”
Ook de Zwitserse data in Youngs onderzoek suggereerden dat oudere broers een nadeel waren als je een meisje was, maar daarnaast dat oudere zússen juist een voordeel waren. „Waarschijnlijk is dat waarom wij over het geheel gezien geen effect vonden.”
Een Zwitserse amateurgenealoog heeft dertig jaar van zijn leven besteed aan het uitpluizen en transcriberen van die archieven, vertelt Young: „In een superklein handschrift, waardoor er heel veel gegevens in één boek pasten. Maar dat moet je dus eerst weer digitaliseren voordat je er analyses op kunt toepassen.” Een van zijn promotiebegeleiders, de Nederlander Erik Postma van de Universiteit van Exeter in het Verenigd Koninkrijk, had connecties in die regio omdat hij een tijd in Zwitserland werkte. „Zo kwam hij aan die gegevens. En hij heeft dus die database samengesteld.” Met een lach: „Gelukkig was dat allemaal al gebeurd tegen de tijd dat ik aan de deur klopte.”
Evolutionaire krachten
Youngs onderzoek is een bijzondere Europese samenwerking, merkt hij op. „Ik heb een Nederlandse begeleider in Engeland, een Britse in Groningen en een Finse in Finland.” Hannah Dugdale van de Rijksuniversiteit Groningen is hoogleraar in ‘evolutionaire geneeskunde’, een relatief nieuw vakgebied, legt Young uit. „Dat is het vakgebied dat door een evolutionaire bril naar mensen kijkt.” Maar hier in Groningen is dat onderzoek niet ondergebracht bij geneeskunde, maar bij biologie: Dugdales kantoor zit naast dat van de vogelbiologen. „En mijn Finse begeleider Virpi Lummaa kijkt onder meer naar ouder worden bij olifanten. Maar zij heeft ook de Finse kerkdatabase samengesteld.”
Hun nieuwe vakgebied werpt een verfrissend licht op ziekte en gezondheid, legt Young uit. „Het biedt nieuwe perspectieven. Bijvoorbeeld op genen die kanker veroorzaken: hoe kan het dat die blijven bestaan in een populatie? Doen ze soms ook iets anders, wat juist een vóórdeel is? Bijvoorbeeld bescherming bieden tegen een andere ziekte? Dit onderzoek brengt risicofactoren in beeld, en de evolutionaire krachten die eraan hebben bijgedragen. Krachten waar wij ook nu nog allemaal mee te maken hebben.”
Hoe kwam Young zelf eigenlijk in dit vakgebied terecht? „Ik studeerde eerst mariene biologie in Aberdeen, in Schotland”, vertelt hij. „Voor mijn master ging ik naar Exeter, in het uiterste zuidwesten van Engeland: ongeveer zo ver weg als je in ons land kunt gaan. Tien uur met de trein vanuit Schotland.” Die master was in evolutionaire en gedragsecologie – in de dierlijke context. „Mijn begeleider was Erik Postma; die bracht mij in contact met Groningen.”
Grote levensonderwerpen
Hoe vindt hij Groningen, als buitenlander? „Geweldig leuk. Aan steden in verre uithoeken was ik dus wel gewend”, zegt hij met een grijns. „Ik heb hier een leuke tijd gehad. Ik zat onder meer in een PhD-commissie die allerlei activiteiten organiseert voor promovendi. En ik ben als Engelssprekende wel bevoorrecht, hoor. Alles is hier in het Engels.” Toch heeft hij in die vier jaar heel aardig Nederlands geleerd, zo blijkt als hij een glaasje water bestelt. Zijn harde ‘g’ is vlekkeloos. „Ja, dat komt doordat wij die in Schotland ook hebben, hè.” Hij laat hem even lekker scherp raspen: „Loch…”
En, wat staat er nu op het programma, na zijn promotie half november? „Ik wil nog graag een tijdje in de wetenschap blijven”, antwoordt Young. „Het is een harde wereld, maar ik vind het onderzoek heel interessant. Dat werken met die grote databases, maar ook echt de inhoud. Die historische context, de biologische vragen…”
Young hoopt op een postdocplek in Frankrijk: zijn partner doet onderzoek in Parijs. „Ik probeer nu financiering te krijgen voor onderzoek naar ziekten, voortplanting en ouder worden. Bij mensen, of bij dieren. Het blijft fascinerend, hoor, die interacties tussen genen en gezondheid en die grote levensonderwerpen. We hebben nu steeds meer coole methoden om die interacties boven tafel te krijgen.”


/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/11/06095547/061125VER_2022350912_Sheinbaum.jpg)
/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/11/06095738/061125CUL_2021731071_liggend.jpg)







English (US) ·