Een kroniek van de Hacquartstraat vertelt de geschiedenis van de Amsterdamse elite

4 uren geleden 2

Een enkele straat kan de geschiedenis van een heel tijdperk bevatten. Zo’n straat is de Amsterdamse Beethovenstraat, waarover Frank van Kolfschooten De koningin van Zuid schreef. Dat boek wordt om de zoveel jaar herdrukt, omdat de auteur steeds weer nieuwe ontdekkingen doet over de bewogen levens van de bewoners van de grote appartementen en de eigenaren van de winkels.

Zo’n heerlijk stratenboek met tal van faits divers over zowel de ontwerpers en bouwers als de bewoners van de huizen, van huurders tot eigenaars, is ook De Hacquartstraat. Herinneringen aan goed en kwaad in Oud-Zuid van antropoloog John Kleinen, die zelf in die chique Amsterdamse straat met tweeëndertig huizen woont.

Als bewonderaar van het rijtje van twaalf huizen met zwart-wittegels in hun betonnen gevels van architect Philip Warners, loop ik er vaak. Al was het maar omdat die huizen, gebouwd in 1923 voor de hogere echelons van de hoofdstedelijke burgerij, me het gevoel geven in een kosmopolitische stad als Berlijn te zijn, waar zoals een Duits-Joodse dame me ooit zei alles grosser und besser is.

Als een ingewijde voert Kleinen je langs alle huizen om in de levens van hun bewoners te stappen. Die waren van uiteenlopende snit, van kooplieden tot bankiers, diplomaten, advocaten, artsen, ingenieurs, studenten en louche ondernemers.

Als uitgangspunt voor zijn zoektocht gebruikt Kleinen een aantal biografische woordenboeken. Op grond daarvan kan hij een doorsnee maken van de mensen die tussen 1923 en 1940 in de straat hebben gewoond en kan hij voor zover mogelijk hun geschiedenis vertellen. Op die manier komt de halve elite van Nederland voorbij, zoals de latere ministers van Buitenlandse Zaken Johan Willem Beyen en Joseph Luns. Die laatste had ooit met zijn vrienden gewed dat hij een meisje van adel zou trouwen. Dat werd de in de Hacquartstraat wonende Lia van Heemstra, dochter van een bankier. Een aangezien de jonge Luns diplomaat wilde worden en je voor zo’n baan geacht werd eigen inkomsten te hebben, was het familiefortuin van zijn schoonfamilie zeer welkom. Ook een achternicht van Lia van Heemstra werd in de straat gesignaleerd: Audrey Hepburn.

De politieke ontwikkelingen van het interbellum zijn onlosmakelijk verbonden met Amsterdam Oud-Zuid. Vanaf het begin telde de Hacquartstraat behoorlijk wat Joodse bewoners, onder wie Arnold Kahn, eigenaar van modehuis Hirsch & Cie. Na 1933 kwam daar een stoet Duits-Joodse vluchtelingen bij. Tijdens de Duitse bezetting werden hun huizen onteigend en door louche notarissen verhandeld. Wat Kleinen vertelt over die criminele praktijken en de milde naoorlogse bestraffing daarvan, is het interessantste deel van zijn boek.

Zeer de moeite waard is ook zijn relaas over het gezin van koffie- en theehandelaar Schöffer. Als gevolg van de tanende inkomsten uit zijn firma begonnen hij en zijn vrouw vanaf 1928 kamers te verhuren in hun grote huis op Hacquartstraat 6. Eerst waren hun commensalen Olympische sporters en meisjes van goede komaf, later jonge kunstenaars en musici. Tijdens de bezetting was het huis een centrum van verzetsactiviteiten en onderduikers. Het gastenklachtenboek van de Schöffers zou voor John Kleinen een fascinerende oorlogskroniek zijn. Wat een enkele straat je al niet kan vertellen.

Lees het hele artikel