Een van de mooiste lanen van Nederland telde ooit duizenden vinken. Waar zijn die nu?

5 dagen geleden 2

Toen natuurbeschermer en schrijver Jac. P. Thijsse zo’n honderd jaar geleden in Bloemendaal woonde, liep hij af en toe door de Elswoutslaan. Deze laan van ruim een kilometer tussen het dorp Overveen en de Buitenplaats Elswout was omzoomd door oude beuken. In de herfst zag hij daar soms tienduizenden vinkachtigen foerageren op beukennootjes. Wie nu in de herfst door de Elswoutslaan loopt, mag blij zijn een paar vinken te zien. Waar zijn de vinken van Jac. P. Thijsse gebleven?  

De observatie van Thijsse staat in zijn boek Eik en beuk. Dat had een van zijn door Verkade uitgegeven boeken moeten worden, bekend van de plaatjes bij de producten van de koekfabrikant. Het zou in 1935 worden gepubliceerd, maar om onbekende redenen verscheen het toen niet. Pas in 1995 werd het boek uitgebracht, door de Heimans en Thijsse Stichting.

Jac. P. Thijsse (1865-1945) was in 1935 al zeer bekend, vooral als de schrijver die de beleving van de natuur als geen ander wist te populariseren. In zijn teksten klinkt vaak een opgewekte toon. Zo ook als hij de vinken en de aanverwante kepen bij de beukenbomen beschrijft. „Ik heb wel eens geprobeerd het aantal der vogels te benaderen die werkten in een beukenlaan bij ons in de buurt, de Elswoutslaan van Elswoutshoek tot aan het bruggetje nabij de hoofdingang van Elswout zelf en kwam dan altijd tot getallen tussen de twintig- en vijftigduizend. Je durft er haast niet aan te denken hoeveel vinken er op zo’n dag in onze beukenbossen wel aan het werk zijn.”

„Zijn waarneming zou ik serieus nemen”, zegt Marc Argeloo, aan de Universiteit Leiden en auteur van het boek Natuuramnesie, dat gaat over hoe vergeten wordt hoe de natuur er vroeger uitzag. „Ik blijf wel hangen op dat aantal, het is knap lastig je dat voor te stellen.”  

Jelle van Dijk, lid van de werkgroep Ornithologisch erfgoed, zet wel een kanttekening bij de observatie van Thijsse. „In de tijd van Thijsse werd zelden een opmerking gemaakt die op een serieuze telling berustte”, schrijft hij in een mail. Het georganiseerd tellen en monitoren van de populatie van vogels begon veel later, in de jaren zestig. Voor die tijd zijn gegevens meer anekdotisch. Maar de observatie van Thijsse is niet eenmalig. De schrijver woonde sinds 1902 in Bloemendaal en moet in vele herfsten door de laan hebben gelopen.

Een wandelpad langs de Elswoutslaan in Overveen.

Foto Joost Rutten

Van Noorwegen tot Kamtsjatka

Dat Thijsse in dat jaargetijde zoveel vogels zag, ligt wel voor de hand. Door een combinatie van natuurlijke aanwas en migratie uit het noorden zijn er dan de meeste vogels, zegt Christophe Reijman, voorzitter van de Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland.  

Onder die ‘wintergasten’ is de keep (Fringilla montifringilla). Deze zangvogel broedt in het noorden van het Euraziatisch continent, van Noorwegen tot Kamtsjatka. Hij is naaste familie van de, het mannetje heeft een zwarte kop. In de herfst en winter trekken ze naar het zuiden, en dan gaat soms in groepen van honderdduizenden, zelfs miljoenen exemplaren. Wereldwijd zijn er waarschijnlijk tussen de 55 en 100 miljoen individuen, waardoor deze vogel ondanks een kleine afname in de laatste tien jaar niet bedreigd is.  

In het tijdschrift De levende natuur (opgericht door Jac. P. Thijsse en zijn compaan Eli Heimans) werd in 1917 een beschrijving gegeven van zo’n massale samenkomst in het Zweedse Kågeröd. „De hoofdtroep vormde in de vlucht een ± 45 meter brede band, die zich voor het oog voordeed als een lang gekronkeld lint, dat met grote snelheid voorwaarts bewogen werd. Talrijke rijen vogels vlogen boven elkaar. Het overtrekken duurde 45 minuten, zodat naar ruwe schatting meerdere miljoenen keepen aanwezig waren”, noteerde een zekere V.R.

Vinken en kepen zijn „nomadisch”, zegt Henk van der Jeugd, hoofd trekvogelstation aan het Nederlands Instituut voor in Wageningen. Dat betekent dat ze sterk reageren op de aanwezigheid van voedsel op een plek. Daar kunnen dan in enorme concentraties voorkomen.  

Vinken zijn nog talrijker dan kepen, met honderden miljoenen in Europa en hun aantal neemt toe. Vinken (Fringilla coelebs) leven het hele jaar door in Nederland en broeden hier in groten getale. Thijsse schreef enthousiast over de kleuren van de mannetjesvink. En gaf een tip voor het identificeren van deze vogeltjes. „Als ze op de grond hun voedsel zoeken – en dat doen ze meestal – dan zijn ze uit de verte al te herkennen aan de omstandigheid, dat ze doorgaans niet huppelen, zooals de mussen, maar stappen, zoals de spreeuwen, maar dan veel netter.” In de herfst en het najaar neemt hun aantal toe omdat vinken uit noordelijkere streken hier overwinteren en niet alle inheemse vogels vertrekken.  

Voor recente observaties van soorten in Nederland is waarneming.nl een belangrijke bron. Bij Epen in Limburg werden 9.020 overvliegende kepen gezien op 3 november 2024. Het hoogste aantal dat de afgelopen jaren bij buitenplaats Elswout werd geregistreerd is 5, foeragerend op beukennoot.     

Van de vink werden in 2021 maar liefst 201.637 gezien, bij de telpost De Vulkaan bij Den Haag. „Historische dag”, schreef de waarnemer. Het hoogste aantal bij de telpost Parnassia, aan de kust in Bloemendaal, was 38.710 vogels, op 9 oktober 2011. 

Bij Elswout staat het recente record op vijftig, in 2019. Er zijn de afgelopen jaren nog geen tien waarnemingen van meer dan tien vinken tegelijk. Er past een kanttekening bij: de observaties van waarneming.nl zijn niet gestandaardiseerd. Er is wel enige controle, maar het is lastig om op basis daarvan algemene uitspraken te doen, zegt bijvoorbeeld een instituut als Sovon.

Foto’s Joost Rutten

Groene kleding en een verrekijker

Christophe Reijman is een ervaren vogelaar, maar nooit heeft hij duizenden vinken of kepen bij elkaar gezien. Het dichtstbij komt een overvlucht van duizenden koperwieken, op een trektelpost. Ook die vogel vliegt vaak via Nederland vanuit het noorden naar warmere oorden.  

„Vijftigduizend vind ik wel een heel groot aantal”, zegt ook hij over de observatie van Thijsse. „Maar we hebben het over de wereld van bijna honderd jaar geleden. Het is heel lastig om te kijken naar welke ontwikkelingen er allemaal hebben plaatsgevonden die allemaal van invloed zouden kunnen zijn op de aantallen vinken en kepen die er toen waren en nu zijn.”

Bij de poort van Elswout ontmoeten we een andere vogelaar, in groene kleding en met een verrekijker om zijn nek. Het is Tom van Spanje, ook lid van de vogelwerkgroep. Hij was van 2004 tot 2010 interim-beheerder van Elswout en woont al zijn hele leven in de buurt. „Ik kan me wel jaren herinneren dat het barstte van de beukennootjes en van de vinken en kepen. Maar dat is lang geleden, toen ik een jaar of tien was en begon met vogelen.”

Van Spanje is nu 75, dus die observatie moet uit begin jaren zestig stammen. Herinneringen zijn onbetrouwbaar, zegt hij zelf. Maar volgens hem waren er „honderden tot duizenden vinken en kepen. Ze zaten op de wegen waar auto’s reden, die reden de nootjes stuk.” Hij heeft er zelfs aantekeningen van, zegt hij, maar die terugvinden is een „heidens karwei”, dat gaat niet zomaar lukken.  

Een mooi maar gevaarlijk bezit  

Thijsse was niet de enige die in jaren dertig over de Elswoutslaan schreef. In 1931 werd deze in het Algemeen Handelsblad (een voorloper van NRC) beschreven als een van de schaarse mooie lanen in het land. Op een foto in de krant is de laan te zien waarop de bomen niet in blad zitten. De stammen lijken niet heel dik, al is dat lastig in te schatten. Een laan met oude beuken is „een mooi, maar gevaarlijk bezit”, schreef de auteur, M. de Koning, houtvester van de Nederlandse Heidemaatschappij. Want beuken zijn kwetsbaar, al lijken ze nog zo machtig met hun gladde stammen en zware takken. Een paar jaar daarvoor was minstens een van de bomen langs de laan gekapt, vanwege een ziekte, blijkt uit een ander krantenbericht.

Toen Thijsse rond 1935 in de beukenlaan liep, waren de bomen mogelijk rond de tweehonderd jaar oud. Voor beuken is dat behoorlijk oud. Oorspronkelijk stonden er 260, hoeveel er in de jaren dertig van de vorige eeuw over waren, is niet bekend.

Zo’n vijftig jaar later, rond 1987, stonden er nog 154. De laan was „een gebit met holle kiezen”, zegt bomendeskundige John Todirijo. Hij was destijds namens de gemeente Bloemendaal betrokken bij de vervanging van de bomen. „Je zag dat de overgebleven bomen aangetast waren door de honingzwam, de tonderzwam, de korstzwam. Die was geen lang leven meer beschoren.”

Er werd een plan gemaakt om alle bomen te vervangen. Het leidde tot veel discussie in de gemeenteraad en daarbuiten, vertelt Todirijo. Maar het plan werd doorgezet. Nu zou zo’n radicaal voorstel misschien geen kans meer maken, denkt hij.

De nieuwe bomen hadden destijds een omtrek van tussen de 12 en 14 centimeter. In de laan die hij zelf mede heeft aangelegd, pakt Todirijo zijn meetlint erbij en meet de eerste beuk op zo’n 1,30 meter hoogte. Deze is bijna anderhalve meter in omtrek, en wat groter dan de meeste andere. Bijna veertig jaar na de aanplant hier hebben de meeste bomen een omtrek van ongeveer 130 centimeter, constateert hij tevreden.  

Zou de vervanging van de beuken door veel jongere exemplaren geleid hebben tot veel minder aanbod van voedsel en daarmee tot de drastische afname van het aantal zangvogels in de Elswoutslaan? Bij de vervanging van de beuken speelde het effect voor de vogels geen rol, voor de gemeente en de beheerder was het risico op ongelukken door omvallende bomen of afbrekende takken de reden om de bomen te vervangen.

Na een jaar of vijftien zijn er aan de nieuwe bomen nootjes verschenen, zegt Todirijo. Nu, tijdens het bezoek laat in , zijn er zeker beukennoten te vinden. Hier en daar liggen er meer. Een overvloed is het niet, die is wel te zien bij andere beuken in de buurt. 

Live

Sorry, het lukt niet om de video af te spelen.
of probeer het later nog eens.

Een vrouwelijke vink.

Video Getty Images

Veel nootjes blijven leeg

Ook over de beukennootjes is het laatste woord nog niet gezegd. Thijsse zag de grote aantallen vogels in zogeheten mastjaren. Hij schrijft: „Ongeveer om de zes of zeven jaar mogen we een ruime beukenoogst verwachten. Dan buigen de takken letterlijk onder de vracht van de vruchten en als de beukennootjes vallen dan ligt de grond er dicht mee bestrooid. Kinderen verzamelen met weinig moeite tientallen kilogrammen.” 

De frequentie van deze mastjaren is aan het veranderen, zegt Cherine Jantzen, PhD-kandidaat verbonden aan het Nederlands Instituut voor Ecologie. Ze onderzoekt de effecten van die variatie in Nederlandse bossen op andere soorten, onder andere op koolmezen. Er is een verschuiving gaande, zegt ze. In het verleden waren er duidelijke mastjaren waarin alle bomen van een soort tegelijk veel noten of zaden produceerden. Tegenwoordig gaat dat minder synchroon, de massale productie verschilt van boom tot boom. Daarnaast zijn er ook in jaren met grote productie veel nootjes leeg. Iedere bloem van de beuk wordt een nootje, maar alleen een bevruchte bloem levert een volle noot op. Waarom minder bloemen bevrucht worden, is nog een kwestie van onderzoek. Ook lijkt onderzoek erop te wijzen dat oude bomen niet altijd productiever zijn dan jonge. Er wordt, zij het voorzichtig, een verband gelegd met klimaatverandering.  

Gemiddeld is er een stabieler aanbod van beukennoten, de pieken en dalen zijn afgevlakt. Dat kan gunstig zijn voor zaadetende vogels, zoals de keep en de vink. Als dat ook in Scandinavië zo is, dan kan het betekenen dat zaadetende vogels minder naar West-Europa komen. Waarom zo’n end vliegen als er dichter bij de broedgebieden genoeg eten te vinden is?

De zoektocht naar de ‘verdwenen’ kepen en vinken levert geen definitief antwoord op. Er zijn nog steeds beuken en beukennoten te vinden aan de Elswoutslaan. En er leven in Noordwest- en West-Europa nog steeds grote aantallen van deze vogels. Maar in de laan waar Jac. P. Thijsse ze zag, worden de tienduizenden vogels bij elkaar op zo’n beperkt terrein niet waargenomen en ook niet elders in Nederland, behalve een enkele keer overvliegend.

Helemaal uitgesloten is het ook niet dat er opeens zo’n zwerm opduikt. In 2024 werden nog 50.000 kepen gezien in de Belgische Ardennen. Dat is op zo’n driehonderd kilometer afstand van Bloemendaal, een dagje vliegen voor de keep. 

Lees ook

‘Natuur is leuker als je er meer van weet, dat wist Jac. P. Thijsse al’

Marga Coesèl in haar „tweede thuis”, ooit gebouwd als lab voor botanicus-geneticus Hugo de Vries.
Lees het hele artikel