Hoe twee eenlingen elkaar vonden op het Wad

2 dagen geleden 3

Behendig springt Saadat Mousavi (35) van de kade op de voorplecht van de oude zeilboot, loopt via het smalle gangboord naar de kajuit en daalt soepel het trapje af. Voordat hij vier jaar geleden Afghanistan ontvluchtte, had hij nog nooit de zee gezien en nog nooit gevaren. Hij droomde er wél altijd van. Een boot, iets wat jou draagt over het water, is eigenlijk een wonder, vindt hij.

Vandaag wordt er niet gezeild, maar lapsang souchong thee gedronken in de kajuit van de Woest maar kalm, in de jachthaven van Winschoten. Mousavi zit hier samen met Bert Glazenburg (72), de eigenaar van deze platbodem, en tevens de man die hem inwijdde in de geheimen van de zee.

Dit verhaal gaat over hun vriendschap. Over hoe de vertrouwdheid tussen hen groeide. De kleine, stille Afghaan met zijn verlegen oogopslag, die zijn jeugd doorbracht in de ruige, bergachtige provincie Badachsjan, bij de grens met China en Tadjikistan, in een boerendorp met analfabete en zeer gelovige ouders. En de boomlange, praatgrage Groninger, vader van twee volwassen kinderen en drie stiefkinderen, gepensioneerd docent biologie, zeiler, en zelfverklaard einzelgänger („Als ik niet getrouwd was, zou ik altijd maar in mijn eentje op het water zijn”).

Leeswaarschuwing: het is nogal een feelgoodverhaal. Maar dat mag misschien wel eens. Juist omdat hun band niets te maken heeft met liefdadigheid, het soort vrijwilligerswerk waarvoor sommigen die zich inzetten voor asielzoekers een lintje krijgen. Het is een verhaal over twee eenlingen die elkaar vonden.

Een geboren intellectueel

Het begon met een artikel dat Mousavi eind 2021 schreef voor Dagblad van het Noorden over zijn vlucht uit Kabul die zomer, na de machtsovername van de Taliban. Hij beheerste toen nog alleen het Farsi, een tolk vertaalde het stuk in het Engels, een redacteur van de krant maakte er Nederlands van. In het artikel beschreef hij hoe hij, journalist en anti-Talibanactivist, in alle haast met zijn ex-vrouw en twee zoontjes midden in de nacht een taxi nam naar Hamid Karzai International Airport, vrezend voor zijn leven en dat van zijn kinderen. Hoe hij bij het zien van de massale paniek op het vliegveld moest denken aan een scène uit de film Titanic, „waarin niemand de ander bij de hand wil pakken en iedereen vecht om te overleven”. Hoe ze klem raakten in de menigte, zijn jongste zoon van twee bijna werd doodgedrukt en hij zelf ook even het bewustzijn verloor.

Foto Sake Elzinga

Glazenburg las het stuk, en het deed iets met hem. Het was zó helder geschreven, zegt hij, dat hij kon voelen wat Mousavi voelde. Hij raakte nieuwsgierig naar hem, wilde hem beter leren kennen. Misschien hoopte hij onbewust op weer zo’n uitzonderlijke kameraadschap, zoals hij die in zijn leven een paar keer eerder had beleefd. Met een getraumatiseerde Vietnamveteraan bijvoorbeeld, die hij op zijn negentiende op reis in Italië leerde kennen, en die tot diens dood aan aids een goede vriend bleef. Zijn moeder zei altijd, op zijn Gronings: ‘Ander luu bin ook luu’ (andere mensen zijn ook mensen). Hij denkt dat je met een „vreemdeling” soms sneller tot de kern komt „doordat je geen triviale zaken deelt”.

Mousavi kwam met zijn ex-vrouw en kinderen terecht in een azc in het Groningse Zoutkamp, bij het Lauwersmeer. Omdat hij en zijn vrouw gescheiden waren, werd hij op een afdeling voor alleenstaande mannen geplaatst. Die eerste tijd in Nederland sliep hij slecht en was hij naar eigen zeggen „geestelijk ziek”. Na de traumatische vlucht kwam het gevoel van ontheemding. In zijn eigen woorden: „Ik was niet hier en niet daar.”

Van de vijfhonderd Afghaanse landgenoten met wie hij in de noodopvang verbleef, hadden de meesten voor de Nederlandse overheid gewerkt, als chauffeur, bewaker of kok. Hij was volgens hemzelf in het hele kamp de enige journalist. Mensen hadden het over het eten, of over het rijbewijs dat ze wilden gaan halen – niet over literatuur of filosofie.

Als boerenzoon had hij vanaf zijn achtste jaar op het land moeten werken. Voor school was nauwelijks tijd, terwijl hij veel liever met zijn hoofd bezig was dan met zijn handen. Zoals Glazenburg het zegt: „Saadat is als intellectueel geboren.” Het was Mousavi gelukt – dankzij de directeur van zijn school, die zijn vader er na lang aandringen van had weten te overtuigen dat zijn zoon moest doorleren – om zich los te maken uit zijn milieu. Op zijn vijftiende trok hij naar de hoofdstad Kabul waar hij uiteindelijk economie studeerde. Hij vond een baan bij de nationale bank en schreef daarnaast voor verschillende kranten, onder meer over vrouwenrechten. Totdat „de wereld donker werd en de nacht begon”.

In het azc was hij, voor zover hij wist, de enige niet-moslim. Het was een heel proces geweest om in een zwaar islamitisch land als Afghanistan zijn geloof af te leggen. Ook na zijn komst in Nederland worstelde hij daar nog mee. Inmiddels heeft Mousavi vrede met zichzelf: „Mijn religieuze overtuigingen zijn hier, dankzij de vrije omgeving, helemaal verdwenen – opgelost in de lucht.” Maar in Zoutkamp zat hij tijdens de ramadan dagelijks alleen te eten in de gemeenschappelijke ruimte, en voelde hij zich onder de opmerkingen van de andere Afghanen steeds eenzamer worden.

Les in Nederlandse directheid

Per brief hadden Glazenburg en zijn vrouw Janneke Strikwerda hem uitgenodigd voor koffie bij hen thuis in Lauwersoog. Zij had nog gezegd: „Ik hoop wel dat hij mij een hand geeft.” Dat deed hij, maar hij zei ook ‘nee’ toen Strikwerda hem koffie aanbood. Hij weigerde uit beleefdheid, in de verwachting dat ze zou aandringen. Tot zijn verbazing kreeg hij toen gewoon geen koffie.

Het was een goede les in Nederlandse directheid. Later zou hij in een persoonlijk essay beschrijven hoe het vroeger bij hem thuis ging, dat nederige aandringen van zijn moeder bij de gasten: „Een teken van diep respect, maar iedereen wist dat het slechts een gewoonte was en niet oprecht.” Over Glazenburg zegt hij: „Bert is altijd eerlijk. Hij is helder als een glas water.” Zelf wil hij ook zo zijn. Hij lacht: „Ik ben in het verkeerde land geboren.” Glazenburg: „Jij hebt ooit gezegd: ‘Ik ben geen migrant, ik ben eindelijk thuisgekomen.’ Dat vond ik wel mooi.”

Ze gingen met zijn tweeën autoritten maken in de omgeving, en later ook zeiltochtjes. Glazenburg vond dat Mousavi dingen moest meemaken, zodat hij hier „een verleden” zou krijgen. „Het Wad op, naar een kerkgebouw, Winsum bezoeken. En elk gesprek samen is dan ook weer een stukje nieuwe geschiedenis.”

Ook al sprak Mousavi toen nog geen Nederlands en weinig Engels, ze vonden elkaar in gezamenlijke interesses en wederzijdse nieuwsgierigheid. Glazenburg: „Saadat wilde heel graag Nederland leren kennen en zoog alles in zich op.” Mousavi: „Ik had besloten om al mijn ervaringen en herinneringen uit Afghanistan in een doos te stoppen en al het nieuwe zonder vooroordelen tot me te nemen, als een kind.”

Aanvankelijk stond er tijdens die autoritten nog weleens luid muziek op van Ahmad Zahir, Afghaanse klanken die uitwaaierden over het Groningse landschap. Maar na een tijdje, zegt Mousavi, had hij daar geen behoefte meer aan. „Met Bert kon ik eindelijk praten. Over mezelf, mijn problemen, mijn pijn.”

Nu, ruim drie jaar na hun eerste ontmoeting, appen of mailen ze dagelijks. Over de gewone dingen, maar ook over literatuur, politiek en filosofische kwesties. Glazenburgs vader, een elektrotechnicus, stimuleerde hem om De gebroeders Karamazov van Dostojevski te lezen en bracht zijn liefde voor filosofie over op zijn zoon. „Vlak voor hij stierf, had hij het nog over Immanuel Kant.”

Niet veel mensen in zijn omgeving delen deze belangstelling. Mousavi wel. „Soms schrijft hij iets en dan is het alsof ik mijn eigen gedachten lees”, zegt Glazenburg. „Ongelofelijk.” Mousavi: „Ik kan bij jou al mijn ideeën kwijt.” Glazenburg: „We hebben het ook over relaties en seks; behalve met mijn vrouw praat ik daar eigenlijk nooit over.” Soms, vertellen ze, lezen ze elkaar voor uit de essays van de zestiende-eeuwse Franse filosoof Montaigne.

Een beetje vader en zoon

De touwen waarmee de Woest maar kalm vastligt aan de kade maken een krakend geluid. Glazenburg schenkt nog eens thee in. Mousavi vertelt dat hij bang was, de eerste keer dat hij op de boot stapte, op het Lauwersmeer. „Hij schommelde, dat had ik niet verwacht. Maar Bert lachte en zei dat het zo hoorde.” Glazenburg: „Hij vertrouwde erop dat ik hem weer veilig aan land zou brengen. Wat ik bijzonder vond, want zo goed kende hij me nog niet.”

Ze verbazen zich er nog steeds over hoe snel hun vriendschap kon ontstaan, over generaties en grenzen heen. Glazenburg, een groot muziekliefhebber, keek vreemd op toen bleek dat Mousavi nooit van The Beatles had gehoord, en ook niet van Bach. Glazenburg: „Maar hij had wel Spinoza gelezen.” Mousavi: „Ik zag Bert staan, die eerste keer dat hij mij met de auto kwam halen, en ik voelde me onmiddellijk thuis bij hem. Sindsdien geloof ik niet meer in landen of talen of culturen, alleen nog in een relatie tussen mensen, in geestverwantschap.”

Natuurlijk waren er culturele botsinkjes, al zullen ze het zelf niet zo noemen. In Afghanistan, zegt Mousavi, weet je vaak niet wat mensen écht bedoelen. Toen hij zijn moeder en zijn jongere broer wilde laten overkomen in het kader van gezinshereniging, beloofde Glazenburg de kosten voor de aanvraag te betalen. Maar Mousavi wist niet zeker of hij daar wel op kon rekenen. Hij vroeg zijn vriend om een ‘betalingsbewijs’. Die zei toen dat hij hem moest geloven op zijn blauwe ogen. „Later schaamde ik me heel erg.” Glazenburg kan zich het voorval niet meer herinneren.

Hij vertrouwde erop dat ik hem weer veilig aan land zou brengen. Wat ik bijzonder vond, want zo goed kende hij me nog niet

Behalve vrienden zijn ze ook een beetje vader en zoon. In elk geval noemt Mousavi Glazenburg „mijn Nederlandse vader”. Hij zegt: „Bert en Janneke hebben mij geadopteerd.” Voor hem voelde dat zo toen Glazenburg en Strikwerda besloten om hem officieel tot erfgenaam te benoemen. Het was volgens de notaris de eenvoudigste manier om hem het tuinhuis te schenken op het erf van hun woonboerderij in Bourtange, waar ze inmiddels naartoe verhuisd waren. Mousavi verbleef nog in het azc en zij gunden hem een plek voor zichzelf, waar hij zich zo nu en dan terug kon trekken. De andere vijf kinderen hadden geen bezwaar. Het verwondert Mousavi nog altijd. „Ik kom uit Afghanistan, ik was een vreemde. Hoe konden zij mij zo snel vertrouwen? Maar dat kan dus.”

Sinds twee jaar woont Mousavi in Almere, waar hij samen met zijn ex-vrouw de zorg heeft voor zijn kinderen, en waar sinds een tijdje ook zijn moeder en jongere broer wonen. Hij is druk bezig met stages en vrijwilligerswerk bij ngo NewBees. Soms twijfelt hij of hij verder zal gaan in de journalistiek, wat hij het liefste wil, of dat hij moet kiezen voor financiële zekerheid in het bedrijfsleven. Zijn tijd wordt schaarser en zijn leven voller, maar hij verblijft nog altijd een paar keer per jaar in het tuinhuis voor vakantie.

Zeilen op de Waddenzee

Het lijkt erop dat het water hun vriendschap een handje heeft geholpen. Glazenburg nam een gok toen hij Mousavi vroeg om mee te gaan zeilen op de Waddenzee. „Een Afghaan op het Wad, stel dat hij in paniek zou raken? Bij laag water lig je stil en kun je geen kant op. Saadat was in die tijd nog niet zo stabiel, hij had last van nachtmerries.”

Ze waren ’s avonds op weg gegaan, richting Ameland. Voor zonsondergang gooide Glazenburg midden op zee het anker uit. Mousavi: „Op een gegeven moment was het water weg. De boot lag op het zand, als een vogel zonder vleugels. Ik dacht dat Bert een fout had gemaakt en vroeg me af hoe we nu thuis moesten komen. Maar hij zei: ‘Het water komt terug’. Ik begreep niet hoe dat kon, ik had nog nooit van eb en vloed gehoord.”

Ik geloof niet meer in landen of culturen – alleen nog in een relatie tussen mensen, in geestverwantschap

In de schemering zochten ze op de drooggevallen zeebodem naar schelpen, Mousavi was nog steeds in de war. Midden in de nacht, Glazenburg sliep maar hijzelf niet, hoorde hij het water terugkeren. Eerst als een traag geruis dat langzaam dichterbij kwam, tot de golven tegen de boot klotsten, en die ineens weer zachtjes begon te wiegen. In het eerder genoemde essay zou Mousavi over deze ervaring schrijven: „Een gevoel van lichtheid en vrijheid stroomde door mijn lichaam. Ik wenste dat deze nacht nooit zou eindigen.”

‘Nieuwe Maan’

Op weg naar Bourtange, met Glazenburg achter het stuur, kijkt Mousavi uit het autoraampje naar de weidse lucht. „Ik hou van het Noorden”, zegt hij. „Ooit hoop ik hier weer te wonen.” Hij vertelt over zijn jeugd in het dorp Mah-e Now, dat ‘Nieuwe Maan’ betekent. De knellende sociale en religieuze normen, de armoede. Hoe hij als dertien-, veertienjarige in zijn eentje de boerderij moest runnen, toen zijn vader als gastarbeider in Iran verbleef. Het land bewerken, de dieren verzorgen. Het viel hem zwaar. „Ik sliep niet goed, en ik was zo dun dat de mensen zeiden: jouw nek lijkt wel het steeltje van een appel.”

Hij is blij met zijn leven in Nederland. Het is een goede omgeving om te groeien en na te denken, zegt hij. Zijn manier van uitdrukken is veranderd. Tegenwoordig schrijft hij directer, „zonder omwegen of beleefdheidsfrasen”. Dat stoort soms zijn vrienden en familie in Afghanistan, maar hij wil niet meer anders. „Het geeft me een gevoel van vrijheid.”

Op het grote stuk grond rond de door Glazenburg eigenhandig verbouwde boerderij staat onder een eikenboom een bescheiden houten huis met een pannendak. „Kijk”, zegt hij tegen Mousavi als we aan komen lopen. „Ik heb je huis een naam gegeven.” Boven de deur staat in geschilderde zwarte letters ‘Nieuwe Maan’.

Foto Sake Elzinga
Lees het hele artikel