Met Betrayers of the Truth schreven William Broad en Nicholas Wade in 1982 een klassieker over wetenschapsfraude. Ze maakten in hun baanbrekende boek duidelijk hoe competitie, prestige en publicatiedruk het ideaal van wetenschap als rationele zoektocht naar waarheid structureel ondermijnen. Sinds de jaren tachtig is er niet alleen veel over wetenschapsfraude gediscussieerd en geschreven, internationaal én in Nederland, maar ook serieus werk gemaakt van preventie en aanpak. Universiteiten kregen gedragscodes, vertrouwenspersonen, meldpunten en commissies voor wetenschappelijke integriteit. De academische wereld heeft in die periode haar regels verbeterd en procedures aangescherpt. Toch bleef het competitieve mondiale systeem overeind, met beloningen voor aantallen publicaties en citaties daarvan door andere onderzoekers. Daarmee bleven ook de prikkels bestaan die wetenschappers ertoe kunnen brengen om regels op te rekken of te overtreden.
De fraudevormen die Broad en Wade vooral beschreven – vervalste data en verzonnen resultaten – bestaan nog steeds, maar hebben nieuwe gedaanten gekregen, blijkt uit het onlangs verschenen boek Sloppy Science. Alles over wetenschapsfraude: van foutjes tot nepcongressen van wetenschapsjournalist Stan van Pelt. Hij beschrijft onder meer de opkomst van papermills: bedrijven die tegen betaling complete wetenschappelijke artikelen produceren, vaak met hergebruikte of gemanipuleerde data, en waarbij onderzoekers zich tegen extra betaling als auteur kunnen laten opnemen. De producten van papermills ogen overtuigend en passeren vaak moeiteloos de redactionele controle. Peerreview is daar slecht tegen bestand: dat systeem is bedoeld om de wetenschappelijke kwaliteit van ingezonden manuscripten te beoordelen en niet ingericht op ontmaskering van doelbewuste misleiding. Omdat papermills anoniem en grensoverschrijdend opereren, zijn ze moeilijk aan te pakken. De schade is groot: zulke publicaties worden geciteerd, belanden in meta-analyses en kunnen zelfs klinische richtlijnen beïnvloeden.
Al in 2013 maakte John Bohannan in Science pijnlijk zichtbaar hoe kwetsbaar het publicatiesysteem is voor misleiding: 157 van de door hem benaderde openaccesstijdschriften accepteerden een verzonnen biomedisch onderzoek. Van Pelt deed dat experiment voor zijn boek nog eens dunnetjes over door een verzonnen, met ChatGPT gegenereerd artikel over telepathie aan te bieden en gepubliceerd te krijgen in het (onbeduidende) medische vakblad Cases. Daar is het nog altijd te lezen op de website, ondanks ruime publiciteit over deze neppublicatie.
Kruisingen van erwtenplanten
Met een ander journalistiek experiment maakt Van Pelt op amusante wijze duidelijk hoe de façade van wetenschappelijkheid wordt gebruikt om geld te slaan uit goedgelovige wetenschappers. Hij bezocht in Boedapest het congres NeuroTalk2024Europe, georganiseerd door het Chinese bedrijf Bitcongress. Een op het eerste gezicht keurig neurowetenschappelijk congres bleek een rommelig allegaartje van lezingen over totaal verschillende onderwerpen, van gsm-gebruik in bussen tot trilsokken voor parkinsonpatiënten. Het congres was een typisch voorbeeld van een ‘predatory conference’: hoge registratiekosten, een eigenaardig samengestelde sprekerslijst, misbruik van namen van gerenommeerde wetenschappers die helemaal niet komen en lege zalen waarin vooral de sprekers zelf het publiek vormen. Over zulke nepcongressen is eerder bericht, onder meer in de Volkskrant en Nature, en sommige Nederlandse universiteiten waarschuwen hun medewerkers er inmiddels actief voor. Desondanks trof Van Pelt in Boedapest ook twee misleide Nederlandse wetenschappers.
Sterk punt van het boek is dat Van Pelt als gepromoveerd neurowetenschapper zelf in een competitieve omgeving heeft gewerkt, op tijdelijke contracten, zonder de zekerheid van een vaste aanstelling. Met die ervaringskennis weet hij zijn observaties goed reliëf te geven en hij legt voor leken ook heel goed uit hoe de academische wereld in elkaar steekt.
Minder thuis lijkt hij in de wetenschapsgeschiedenis en ‑filosofie. In het openingshoofdstuk presenteert hij Galenus, Mendel en Pasteur als vroege fraudeurs. Galenus wordt verweten dat hij anatomie van apen als kennis over het menselijk lichaam presenteerde, Pasteur dat hij bij zijn miltvuur- en rabiësonderzoek onvolledige en misleidende gegevens publiceerde, en Mendel dat de verhoudingen die hij vond bij zijn kruisingen van erwtenplanten te perfect aansloten bij zijn verwachtingen. Daarmee beoordeelt Van Pelt hen naar hedendaagse maatstaven, terwijl zulke normen in hun tijd nog niet bestonden. Aan het eind van het hoofdstuk erkent hij dat zelf ook, maar daardoor vertroebelt deze historische excursie vooral wat precies onder moderne wetenschappelijke oneerlijkheid verstaan moet worden.
Van Pelt laat de periode vóór de verbijsterende fraude van sociaal psycholoog Diederik Stapel grotendeels onbesproken
Van Pelt schreef een journalistiek boek, maar ook dan mag je verwachten dat er aandacht is voor de historische en beleidsmatige context, iets wat ontbreekt in zijn behandeling van moderne integriteitszaken. Hij laat de periode vóór de verbijsterende multi-fraude van sociaal psycholoog Diederik Stapel (2011) grotendeels onbesproken, terwijl toen juist het fundament werd gelegd voor het huidige Nederlandse integriteitsbeleid, met gedragscodes (2004, 2012) en de instelling van integriteitscommissies. Uit de jaren na Stapel maakt hij een losse en weinig gemotiveerde selectie. Sommige geruchtmakende zaken (zoals die rondom Förster en Kourtit/Nijkamp) ontbreken helemaal, andere komen slechts vluchtig voorbij. De affaire-Van den Boom doet hij in één alinea af, terwijl die leidde tot een bedrijfsrechercheonderzoek, een nationale opstand van wetenschappers, een integriteitsklacht tegen een wetenschapper die zich uitsprak in de pers, het aftreden van de LOWI-voorzitter en felle discussies over de definitie van plagiaat. Over plagiaat en zorgvuldige bronverantwoording heeft Van Pelt het überhaupt nauwelijks, terwijl dat juist een urgent thema is in het AI-tijdperk, waarin de grenzen tussen citeren, parafraseren en putten uit andermans teksten steeds meer vervagen.
Aan de zaak-Kouwenhoven – rondom de te vroeg geclaimde ontdekking van majoranadeeltjes, die een revolutie in de kwantumtechnologie zouden hebben betekend – wijdt Van Pelt daarentegen bijna een tiende van zijn boek, met een overdaad aan details. In die zaak oordeelde een integriteitscommissie dat de onderzoekers meetdata selectief en te gunstig hadden gepresenteerd, mogelijk als gevolg van ‘confirmation bias’: een vorm van onzorgvuldigheid die onder ‘questionable research practices’ valt. Bewijs voor bewuste fraude werd niet gevonden. Deze casus had zich uitstekend geleend voor vergelijking met de zaak-Buck/Goudsmit uit de jaren tachtig, waar de onderzoekers zich eveneens lieten meeslepen door de wens om een grootse ontdekking te doen. Deze historische verdieping blijft echter uit, ook bij andere zaken, waardoor Van Pelts verkenning van de grenzen tussen al dan niet verwijtbare fouten en opzettelijke fraude oppervlakkig blijft. Juist die nuances maken de oordeelsvorming voor integriteitscommissies zo lastig.
Lees ook
Gerard Janssen was erbij toen het Delftse quantumlab wereldnieuws werd en in een drama veranderde
Beeldmanipulatie
Sinds de jaren tachtig wordt geprobeerd de omvang van wetenschapsfraude te schatten. Broad en Wade stelden destijds dat elk onthuld fraudegeval symbool staat voor honderdduizend andere die onder de radar blijven. De Amerikaanse informatiewetenschapper Eugene Garfield waarschuwde echter indertijd dat er geen betrouwbare ‘epidemiologie van fraude’ bestaat. De iets hardere empirische gegevens die er intussen wel zijn, geven nog steeds geen geruststellend beeld. ‘Fraudedetective’ Elisabeth Bik (door Van Pelt fraai geportretteerd) vond in circa 4 procent van 20.000 biomedische artikelen aanwijzingen voor beeldmanipulatie. Haar collega-fraudedetective Ben Willem Mol schat dat in zijn vakgebied een derde van de RCT’s (gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken) grotendeels gefabriceerd of onbetrouwbaar is. Bij een grootschalige enquête van hoogleraar methodologie en integriteit Lex Bouter gaf 1 op de 8 onderzoekers toe data te hebben verzonnen of aangepast, terwijl meer dan de helft zich schuldig had gemaakt aan ‘questionable research practices’. Van Pelt stelt dat fraudezaken slechts het topje zijn van een veel grotere ijsberg.
Onder de oppervlakte spelen bovendien structurele problemen die je niet oplost met incidentenbeleid. In zijn slothoofdstuk pleit hij voor bindende oordelen van integriteitscommissies, onafhankelijk toezicht buiten de universiteit, verplichte openbaarheid van data en minder competitieprikkels. Het onlangs gepubliceerde concept van de nieuwe Nederlandse gedragscode voor wetenschappers kiest een veel gematigder lijn: geen inspectie of harde ingrepen, maar meer openheid over belangen, betere meldprocedures en bescherming van klokkenluiders. Waar de code kleine stappen zet, laat Van Pelt zien hoe groot de kloof is tussen wat er nu gebeurt en wat er volgens hem nodig is.
Ondanks bovengenoemde kritiekpunten, waaraan nog kan worden toegevoegd het gemis van een bronnenoverzicht achterin, is Sloppy Science een helder en vlot geschreven boek over vormen van wetenschapsfraude, dat toont hoe kwetsbaar wetenschap blijft voor menselijke en structurele gebreken.











English (US) ·