Vlak na de bevrijding uit kamp Ravensbrück, ten noorden van Berlijn, in april 1945 besluit de 22-jarige Selma Velleman samen met haar medegevangenen dat ze niet meer zouden praten over de verschrikkingen van de naziterreur. Ze willen vooruit kijken, denken aan de toekomst en een positief leven opbouwen.
Toen ze maandag in haar woonplaats Londen overleed, 103 jaar oud, had ze niet alleen een boek geschreven maar ook tientallen, zo niet honderden toespraken, lezingen en rondleidingen gegeven waarin ze álles over de verschrikkingen van de oorlog, de Jodenvervolging en haar eigen verzetswerk vertelde. „Als getuigenis van onze strijd tegen de onmenselijkheid”, schreef ze in Mijn naam is Selma, dat begin 2020 verscheen onder haar gehuwde naam Selma van de Perre, en dat sindsdien in negentien landen is uitgebracht.
Selma werd geboren in 1922 in Alkmaar en verhuisde heel regelmatig, al naar gelang waar het nomadische beroep van haar vader het gezin bracht. Barend Velleman had ondanks aandringen van zijn vader geen zin gehad in een bestaan als rabbijn of cantor en was acteur, zanger en variétéartiest geworden. Hij trad op onder de artiestennaam Ben Velmon, in advertenties aangeprezen als ‘salon-’ of ‘gentleman humorist’. Het gezin bewoog op de golven van zijn succes tussen welgesteld en straatarm, vertelde dochter Selma in 2018 in een interview voor het Nationaal Holocaust Museum.
In datzelfde interview vertelde ze dat zij en haar twee oudere broers en jonger zusje niet religieus waren opgevoed. „Je was wel op de hoogte dat je Joods was, maar er werd thuis niets mee gedaan.” Die gelukzalige onverschilligheid kwam tot een abrupt einde toen de Duitsers Nederland bezetten en al gauw anti-Joodse maatregelen werden doorgevoerd. Ze kon niet studeren of solliciteren bij de overheid. Bij de winkel waar zij het liefst wilde werken, de Bijenkorf in Amsterdam, werden alle Joden inclusief de eigenaren eruit gezet.
Haar vader meldde zich uit eigen beweging om te gaan werken bij de bouw van kamp Westerbork, volgens zijn dochter omdat hij meende zo zijn gezin voor deportatie te behoeden. „Dat soort leugens geloofden we toen nog”, schrijft ze in haar boek.
‘Niet larmoyant’
Mijn naam is Selma is een huiveringwekkend relaas van binnenuit over de jaren van vervolging, onderduik, verzet, gevangenschap en onzekerheid over het lot van haar familie. En toch is het gereserveerd, registrerend verteld. „Niet larmoyant”, zegt Catharina Schilder, uitgever van Alfabet Uitgevers. Schilder werkte als redacteur bij uitgeverij Thomas Rap toen ze de opdracht kreeg te kijken naar het manuscript dat Selma van de Perre had geschreven. Zo maakte ze kennis met de toen al 97-jarige schrijfster – „ze was heel scherp en ze was heel fit, ze reed me nog met de auto door Londen. Je zou haar geen zeventig hebben gegeven”.
Samen bewerkten ze het manuscript, ook de vertaler had een behoorlijke inbreng, zegt Schilder. Ze vroeg aan haar auteur hoe zwaar het was om dit verhaal op te diepen. „Selma zei dat ze nog elke dag haar vader, moeder en zusje miste. Dat was echt een gat in haar hart.” Ze werkten alleen in de ochtend en de vroege middag aan het boek. „Anders werd het te zwaar.” Van de Perre vertelde in 2014 aan Het Parool dat ze „de eerste vijf jaar na de oorlog niet kon slapen”. Ze schreef dat ze elke nacht bij het (niet) inslapen nadacht over hoe de laatste dagen, uren, minuten van haar vader, moeder en zusje moesten zijn geweest.
Van haar vader raakte het gezin het spoor kwijt nadat hij uit Westerbork was weggevoerd. Pas na de oorlog zou zijn dochter te weten komen dat hij op 7 december 1942 in Auschwitz is vermoord. Haar broers waren al niet meer in Nederland en Selma drong er bij haar moeder op aan dat ze met haar zusje Clara zouden onderduiken. Haar moeder en Clara gingen naar één adres, Selma naar een ander. Haar onderduikgezin nam de steenkolen en het eten van de familie Velleman graag aan, maar zette Selma een week daarna zonder pardon op straat.
Lees ook
Selma van de Perre: ‘Ik heb het donkerste in de mens gezien. Maar er waren toch ook altijd goede mensen’
Verzetswerk
Na omzwervingen raakte Selma verzeild in twee verzetsgroepen: de Westerweelgroep en de TD-groep. Haar haren waren geblondeerd, zodat ze er niet Joods uitzag. Toch waarschuwden de leden van het verzet haar: als ze ging helpen en ze werd gepakt, dan zouden de Duitsers genadeloos zijn Ze vond het vanzelfsprekend dat ze verzetswerk ging doen, schrijft ze in haar boek. Omte helpen en om de nazi’s te bevechten. Ze bracht geld, pamfletten, vervalste persoonsbewijzen en voedingsbonnen door heel Nederland. Als koerier kwam ze zelfs in België en Frankrijk.
Af en toe maakte ze gebruik van haar charmes, zodat ze bijvoorbeeld van een officier die haar bij hem thuis uitnodigde een brief met officiële stempels achterover kon drukken. Daarmee kon het verzettwee Nederlandse jongens uit de gevangenis bluffen.
Ze was toevallig in het huis van een verzetsman toen die werd opgepakt. Haar smoes dat ze gewoon een vriendin was die toevallig langskwam, werd door de Grüne Polizei nog wel geloofd, schrijft ze, maar toen ze naar het beruchte hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst in de Amsterdamse Euterpestraat (tegenwoordig Gerrit van der Veenstraat) werd gebracht, zei het hoofd van de Gestapo in Nederland, Willy Lages: „Daar geloof ik niks van.”
Na de bevrijding gaat ze in Amsterdam nog eenmaal langs de huizen van haar jeugd. ‘De tranen liepen over mijn wangen’
Via kamp Vugt kwam ze in september 1944 in vrouwenkamp Ravensbrück terecht – als politieke gevangene, want ze had nog altijd haar niet-Joodse valse identiteit: ‘Marga van der Kuit’. Ze schrijft hoeveel geluk ze heeft gehad dat een tamelijk fatsoenlijke Duitse leidinggevende in de nabijgelegen Siemensfabriek haar kantoorwerk liet doen. Desalniettemin zijn haar herinneringen aan het kamp diep ellendig. Mishandeling, uithongering en het gevoel dat je elk moment kon worden vermoord eisen hun tol. Zelfs als het kamp is bevrijd en vertegenwoordigers van de Zweedse regering de vrouwen komen halen, kunnen die het haast niet geloven. Als een aantrekkelijke Zweedse officier Van de Perre een sigaret geeft, en de kampopzichter (ook een gevangene) roept: „Je mag niet roken, Marga!”, zegt de Zweed: „Zij heeft niks meer over jou te zeggen.” Pas dan realiseert Van de Perre zich dat ze echt vrij is.
Na de bevrijding gaat ze in Amsterdam nog eenmaal langs de huizen van haar jeugd. „De tranen liepen over mijn wangen”, zei ze in 2014 tegen Het Parool. „Ik wilde niet meer in Nederland zijn.” In een interview met NRC in 2020 zei ze dat ze hier telkens dacht: „Wat deed jíj in de oorlog? Was jij soms een van de verraders?”
Ze vertrok naar Londen, waar ze werd herenigd met haar broers en waar ze Hugo van de Perre leerde kennen, een Vlaamse journalist die bij de BBC werkt, zoon van de oprichter van de krant De Standaard. Na zijn dood in 1979 werkte Van de Perre zo’n twintig jaar als journalist, onder meer voor Avro’s Televizier. Vroeger was ze met inzet wiskundeleraar geweest, nu toonde ze evenveel inzet als journalist, zegt haar redacteur Catharina Schilder. „Als ik haar thuis opzocht stond altijd de BBC aan. Ze was altijd op de hoogte, ook van de situatie in Nederland.”
Vanaf de jaren negentig ging ze vrijwel jaarlijks terug naar Ravensbrück; ze vond het belangrijk te getuigen van wat haar overkomen was. Ze was altijd beschikbaar voor interviewverzoeken over haar geschiedenis. Ze werd in 1983 onderscheiden met het Verzetsherdenkingskruis. Philip Freriks maakte met haar de documentaire Selma’s oorlog (2022) waarin hij met de negentiger alle plaatsen uit haar herinnering bezocht. Ze vertelde kalm, helder en precies over het verleden. En toch, zei ze altijd, dacht ze soms „dat ik het allemaal heb gedroomd”.
Lees ook
Auschwitz-overlevende Edith Eger: ‘Mijn wens is gelukkig te sterven’


/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/10/25124723/251025BUI_2020941811_1.jpg)
/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/10/24201937/251025CUL_2019714351_ADE01.jpg)
/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/10/25133642/251025VER_2020943692_.jpg)





English (US) ·