Wat zou er gebeuren als je het theater opheft?

4 uren geleden 1

‘Wat zou er gebeuren als we onze eigen instelling zouden opheffen? Wat gebeurt er als een kunstinstelling ophoudt te bestaan?” Het is een spannende vraag die Anne Breure, directeur van Theater Utrecht, opwerpt in de Staat van het Theater.

De Staat is de traditionele opening van het theaterseizoen, uitgesproken bij het begin van het Nederlands Theater Festival, deze donderdag in Amsterdam. Breure hield de toespraak samen met haar levenspartner, vooraanstaand theatermaker Sadettin Kirmiziyüz, die een eigen verhaal had. Ze waren samen gevraagd, maar hadden gekozen voor deze „Twee Statenoplossing”, zei Kirmiziyüz, met veel gevoel voor ironie.

De vraag over de al dan niet onschendbaarheid van instellingen had Breure al eens onder collega-directeuren geopperd, en de reactie was emotioneel. De vraag was gevaarlijk, kreeg ze te horen. „Er werken mensen, Anne. Het kan niet. Je mag deze vraag niet stellen.” Maar werkgelegenheid beschouwt Breure niet als een serieus argument om instellingen in de cultuur overeind te houden.

Waan van de dag

Wat staat er wel op het spel? In het met collega’s uit de theatersector volgepakte ITA noemt Breure als antwoord „diep doorvoelde waarden, die we koste wat kost willen verdedigen”, oftewel „de ruimte van de kunst”. Dat zijn waarden die de theatersector volgens haar vaak uit het oog lijkt te verliezen. Omdat theatermakers „reageren op de waan van de dag” en de weg van de „minste weerstand” kiezen. Zodat „gegarandeerde publieksaantallen, de criteria van subsidieaanvragen en de politieke angst, angst voor moeilijke gesprekken in de zaal of daarbuiten, de angst voor tegenspraak en onrust” leidend zijn.

De sector produceert mooie voorstellingen, stelt Breure, maar: „Hoeveel risico nemen we echt?” „Zijn we vooral bezig met overleven en conserveren?” Dat is pas een gevaar, concludeert zij, nu „de samenleving steeds verder opschuift naar extreemrechts en het samenwerken met fascistische partijen wordt genormaliseerd”. Haar conclusie: „We hebben tegendenkers nodig.”

Helaas bleef Breure daarna hangen in meer van dezelfde abstracties, zonder haar stevige kritiek concreet te maken. Terwijl het opmerkelijk is dat een directeur van het establishment (Theater Utrecht is één van de grote, rijksgesubsidieerde theatergezelschappen) de mogelijkheid stimuleert dat instellingen ophouden te bestaan, na een jaar waarin een reeks hoogaangeschreven, kleinere theatergezelschappen na omstreden werk van beoordelingscommissies in het bestaan werden bedreigd vanwege het stopzetten van de subsidie. En na een jaar waarin de gevolgen van het grensoverschrijdend gedrag bij ITA, het voorheen grootste theatergezelschap van het land, nog nadreunt. Is de suggestie dat deze instellingen ook kunnen en misschien moeten ophouden? Is dat de ‘staat’ van het theater, de situatie waarin de sector nu verkeert?

Dood in de pot

Breure vermijdt expliciet concrete antwoorden. Zelfs het benoemen van de waarden die ze nastreeft, beschouwt ze als de dood in de pot. Want streven is een proces. „Het is altijd in beweging en nooit klaar.”

Na haar kwam haar partner Kirmiziyüz via een andere weg bij hetzelfde type kritiek. Nu extreemrechts aan de macht is, zou theater „meer moeten doen dan reageren. Theater zou moeten agenderen. Het zou niet alleen moeten spiegelen, maar bevragen. Niet alleen registreren, maar openbreken. Wij zijn meer dan chroniqueurs van onze tijd; wij zijn ook bouwers van een toekomst die nog niet bestaat.”

Volgens hem zit de sector gevangen in de vierjaarlijkse „dans van de aanvragen” om subsidie. „Hoe kunnen we verhalen vertellen over vrijheid als we zelf gevangen zitten in een structuur die onze keuzes bepaalt?” Ook Kirmiziyüz, die zelf evengoed een kwart miljoen subsidie per jaar krijgt voor zijn werk, pleit voor meer risico. Want: „Theater is geen veilige haven waar we even ontsnappen aan de werkelijkheid. Theater is een oefenterrein voor die werkelijkheid.” Zo roepen de directeur en de maker hun collega’s op om niet meer bang te zijn en moed te tonen.

Het zijn mooie, lyrische en misschien wel motiverende woorden voor hun collega’s. Anderzijds vormen de lyriek en de filosofische toon ook de achilleshiel van de Staat van het Theater. Die reikt vaak niet verder dan een globaal vergezicht, in een sector die toch al rijk is aan stichtelijke bedoelingen. Misschien is de Staat zelf ook zo’n theaterinstituut waarvan de noodzaak bevraagd moet worden.

Lees het hele artikel