Het mag wel weer eens, een recept voor pompoensoep in de krant. De laatste keer dat ik me dit cliché veroorloofde was vijf Halloweens geleden. Ook toen verontschuldigde ik me er min of meer voor, schrijvend dat er al zo ontzettend veel pompoensoeprecepten in omloop waren en dat ze bovendien zelden hemelbestormend zijn. Smakelijk, als het goed is. Voedzaam, ja. Bevredigend, ook. Maar een culinair hoogstandje?
Ach, waarom zo moeilijk gedaan? Ik kook in deze tijd van het jaar zelf met de regelmaat van de klok pompoensoep. Grasduinend door mijn receptenarchief vond ik er minstens twaalf recepten voor, waarvan het merendeel nog nooit gepubliceerd is. Je zou bijna vermoeden dat ik stiekem aan een pompoensoepkookboek werk; zou daar een markt voor zijn? Als er twaalf varianten op zoiets te verzinnen zijn, dan zijn er ook wel veertig te bedenken, nietwaar?
Enfin, we geven er dus gewoon aan toe vandaag. Maar welke soep schotel ik u dan voor? Die met linzen, kerrie en appel, zou mijn moeder waarschijnlijk opperen. Ik maakte hem vorig najaar een keer voor haar en ze was er zo verrukt van dat ze hem binnen twee dagen al voor haar zussen had nagekookt. Of de pittige kokos-pompoensoep met garnalen die het jaar daarvoor favoriet was? Die ene met heel veel specerijen, dikke yoghurt en koriander?
Ik weet het al, het wordt de pompoen-paprika-roomsoep die ik vier oktobers geleden maakte in de week dat mijn vader stervende was. Zoals iedereen weet zijn er in zulke verdrietige tijden vaak veel monden te voeden, terwijl er juist goed gegeten moet worden. Dan is een pan fluweelzachte groentesoep een uitkomst. Het laat zich desnoods staand uit een kommetje oplepelen, glijdt makkelijk door verstikte kelen en je wordt er vanbinnen lekker warm van.
Zo geschiedde dan ook met de pompoen-paprikasoep, die ik thuis kookte met ingrediënten die toevallig voorhanden waren en meenam naar het ouderlijk huis. Zelfs mijn vader heeft er nog een paar lepels van geproefd; het was een van de laatste dingen die ik hem voerde, en voor zover ik dat van zijn gezicht kon aflezen, smaakte het hem ook nog.
Overigens mag het gerust beroepsdeformatie heten dat ik onder deze omstandigheden nog aantekeningen maakte over de soep. Een paar krabbels, meer niet, maar voldoende om hem vorige week nieuw leven in te blazen. Ja, hij was nog steeds lekker. Maar nu mijn keel niet meer werd dichtgesnoerd, ontbrak er ook iets. Iets om op te bijten. Iets knapperigs.
Al eens eerder stak ik hier de loftrompet over de dubbelgeroosterde kikkererwten die je in Turkse supers, en ook wel bij sommige supermarkten, in het schap met Turkse producten, kunt kopen onder de naam sari leblebi. Ze zijn er onder andere van de merken Miras en Tadim. Deze droge, tot tweemaal toe geroosterde kikkererwten hebben een geweldige bite en ik gebruik ze daarom vaak bij wijze van croutons in soep.
Het enige nadeel van deze kant-en-klare garnering is dat de erwten het vooral van hun knapperigheid moeten hebben en niet zozeer van hun smaak. (Het eerste dat in me opkomt als ik die smaak zou willen beschrijven is stoffig. Maar dan wel stoffig op een niet-onaangename manier.) Daarom roosteren we in het recept hiernaast zelf onze kikkererwten. Wanneer je ze zelf roostert, kun je immers zoveel smaak toevoegen als je wilt. Oké, ze worden niet zo knapperig als sari leblebi, maar knapperig genoeg, en bovendien echt spannend van smaak. Zo maak je van zo’n brave pompoensoep toch nog een opwindend gerecht.


/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/10/25124723/251025BUI_2020941811_1.jpg)
/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/10/24201937/251025CUL_2019714351_ADE01.jpg)
/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/10/25133642/251025VER_2020943692_.jpg)





English (US) ·