De Amerikaanse talentenmagneet is zijn kracht aan het verliezen

1 dag geleden 3

In 1933 arriveert Albert Einstein in Princeton, kort nadat hij nazi-Duitsland is ontvlucht. Daar sluit hij zich aan bij het dan net opgerichte Institute for Advanced Study (IAS) en zet zich in voor het Committee in Aid of Displaced Foreign Scholars dat Europese wetenschappers naar de VS helpt ontsnappen. „Princeton was voor Einstein een hefboom”, zegt Robbert Dijkgraaf, van 2012 tot 2022 IAS-directeur, en in Nederland oud-minister van Onderwijs (2022-2024). „Van daaruit kon Einstein anderen redden.”

Robbert Dijkgraaf.

Wetenschap moest vrij zijn van politieke of economische druk, vond IAS-oprichter Abraham Flexner. In mei 1939 voorspelt Flexner in zijn laatste jaarverslag: „Dan zal het zwaartepunt van de wetenschap zich over de Atlantische Oceaan verplaatsen.” Profetische woorden, zo bleek later: na Einstein zouden duizenden academici hun toevlucht in Amerika zoeken.

Bijna een eeuw later lijkt Amerika zich juist af te keren van het internationale talent. Onder president Donald Trump nam het aantal werkvisa af, vertraagden procedures voor buitenlandse promovendi en werden internationale studenten onderworpen aan vergaande controles van hun aanwezigheid op sociale media. In de eerste maanden van 2025 werden visa van minstens 1.800 internationale studenten ingetrokken – zonder uitleg. In april werd dat teruggedraaid.

Amerikaanse patenten

Uit een recente enquête van het wetenschappelijke tijdschrift Nature bleek dat ongeveer 75 procent van de in de VS gevestigde wetenschappers overweegt te verhuizen, waarbij beginnende onderzoekers en promovendi vooral geneigd zijn zich in Canada, Europa of Australië te vestigen. Onderzoek van The Economist laat zien dat internationale studenten ook hun interesse in Amerikaanse PhD-programma’s aan het verliezen zijn.

In een interview met Newsmax noemde vicepresident JD Vance het belang van migranten voor de Amerikaanse wetenschap „een mythe”, zei hij. „De suggestie dat we buitenlandse professoren en onderzoekers nodig hebben om groots te presteren, wijs ik resoluut van de hand.”

Dat beeld contrasteert met de werkelijkheid. Ezra Klein en Derek Thompson schrijven in het boek Abundance dat 23 procent van alle Amerikaanse patenten tussen 1990 en 2016 afkomstig was van immigranten. In diezelfde periode ging 37 procent van de Nobelprijzen in chemie, geneeskunde en natuurkunde naar in de VS werkende buitenlandse wetenschappers. Meer dan de helft van de miljardenstart-ups in Silicon Valley werd (mede) opgericht door mensen met een migratieachtergrond.

„Het Amerikaanse succes is een migratieverhaal”, beklemtoont Dijkgraaf tijdens een gesprek in zijn kantoor in het Maagdenhuis in Amsterdam. Sinds april is hij universiteitshoogleraar aan de UvA. „Van Einstein tot de omstreden raketingenieur Von Braun, en van de eerste onderzoekers tot de duizenden PhD-studenten die jaarlijks binnenkomen – Amerika is gebouwd op het aantrekken van talent.”

Koopjesjacht

Tot ver in de 19de eeuw stelden de VS in de wetenschap nog weinig voor. De grote onderzoeksinstituten waren geworteld in Europa: Oxford en Cambridge in Engeland, de Sorbonne in Frankrijk, en vooral Göttingen in Duitsland – destijds de hoofdstad van de wis- en natuurkunde. Rond 1900 investeerde Duitsland doelbewust in wetenschap via onderzoeksinstituten zoals het Kaiser-Wilhelm-Institut (later Max Planck). „Duitsland was toen het wetenschappelijke centrum van de wereld”, zegt Dijkgraaf.

Dat veranderde abrupt in de jaren dertig, toen het Duitse naziregime Joodse wetenschappers systematisch begon uit te sluiten. Göttingen liep leeg. De Rockefeller Foundation, medefinancier van het Kaiser-Wilhelm-Institut, gebruikte haar middelen vervolgens om dezelfde wetenschappers naar Amerika te halen – onder meer via het Committee in Aid of Displaced Foreign Scholars. „Ze ontmantelden eigenlijk hun eigen investering en bouwden die opnieuw op in de VS”, zegt Dijkgraaf. „Het werd een soort koopjesjacht. Omdat iedereen zich in Amerika wilde vestigen, konden Nobelprijswinnaars met minimale beurzen worden binnengehaald.”

Wetenschappers in New Mexico, waar twee maanden eerder de eerste atoombom was ontploft. Derde van links is Robert Oppenheimer.

Foto Getty Images

Einstein speelde daarin een actieve rol. In augustus 1939 stuurde hij samen met de Hongaars-Amerikaanse natuurkundige Leó Szilárd een brief aan president Franklin D. Roosevelt, waarin ze waarschuwden dat Duitsland een kernwapen ontwikkelde. Die boodschap lag ten grondslag aan de oprichting van een onderzoekscomité dat onder Robert Oppenheimer zou uitgroeien tot het Manhattanproject – het geheime Amerikaanse kernwapenprogramma, gedragen door gevluchte Europese topwetenschappers als de Italiaanse kernfysicus Enrico Fermi, de Hongaarse theoretisch natuurkundige Edward Teller, Szilárd zelf en de Hongaarse natuurkundige Eugene Wigner.

Een tweede waarschuwing versnelde het proces. Die kwam in juni 1940 van de Amerikaanse ingenieur Vannevar Bush, de wetenschappelijke adviseur van Roosevelt. Kort na de val van Parijs in 1940 wees Bush Roosevelt erop dat de VS technologisch onvoorbereid waren op oorlog, terwijl Duitsland de wetenschap al inzette als militair instrument. Bush pleitte voor centrale coördinatie van wetenschappelijk onderzoek voor oorlogsdoeleinden, wat leidde tot de oprichting van het Office of Scientific Research and Development. Onder zijn leiding werkten ruim zesduizend topwetenschappers aan onder meer radar, sonar, de massaproductie van penicilline en de atoombom.

„Voor de oorlog was er nauwelijks publieke financiering van wetenschap”, zegt Dijkgraaf. „Dat veranderde radicaal. Wetenschap kreeg een strategische waarde.” Technologie werd een integraal onderdeel van de oorlogsvoering. Het gebruik van de radar bleek bijvoorbeeld cruciaal tijdens de Battle of Britain, sonar hielp bij het opsporen van Duitse U-boten, penicilline redde duizenden levens, en de atoombom bracht Japan tot overgave. „Zonder wetenschap had Amerika die oorlog nooit op deze manier gewonnen.”

Grote geesten

Toen een nazi-minister aan wiskundige David Hilbert vroeg hoe het ging met de wiskunde in Göttingen, antwoordde hij: „Die gibt es nicht mehr.” De grote geesten waren naar Amerika vertrokken.

Na de oorlog wilde Bush het succes van de wetenschap ook in vredestijd benutten. Op verzoek van president Harry Truman schreef hij het rapport Science: The Endless Frontier. Zijn pleidooi: maak wetenschap tot staatszaak. Als wetenschap de oorlog had helpen winnen, kon zij in vredestijd bijdragen aan volksgezondheid, technologie en economische groei. „Bush stelde een sociaal contract voor”, zegt Dijkgraaf. „In ruil voor publieke investeringen in fundamenteel onderzoek kreeg de samenleving kennis en welvaart terug.”

Het rapport vormde de basis van de Amerikaanse kennisinfrastructuur: nationale laboratoria, onderzoeksuniversiteiten, de National Science Foundation (NSF) en de National Institutes of Health (NIH). Die blauwdruk werd wereldwijd nagevolgd – ook in Nederland.

De VS groeiden daarna uit tot het centrum van de wereldwetenschap. Wetenschappers trokken er massaal naartoe. In 1963 sloeg de Britse Royal Society alarm over de toenemende emigratie van Britse onderzoekers naar de VS. Voor het eerst viel het begrip dat sindsdien bleef hangen, „brain drain”.

Silicon Valley-pioniers William Hewlett (links) en David Packard.

Foto Getty Images

Ook Silicon Valley bouwde voort op deze infrastructuur – het gebied aan de zuidkant van de baai van San Francisco is een belangrijk centrum voor hightechbedrijven. „We vergeten vaak dat Silicon Valley een defensieproject was”, zegt Dijkgraaf. „Stanford was eind jaren veertig een kleine universiteit. Pas toen defensiegeld richting onderzoek ging, konden bedrijven als Hewlett-Packard en Intel ontstaan.”

Tegenwoordig, zegt Dijkgraaf, is het bij techbedrijven moeilijk om nog Amerikanen te vinden. Veel topwetenschappers komen uit India, China of Europa. Tegelijk groeit onder invloedrijke techfiguren de vijandigheid richting universiteiten, die als ‘te woke’ worden gezien. „Wat ik moeilijk te begrijpen vind, is dat men niet inziet dat juist die universiteiten al het AI-talent opleiden waar de techsector op drijft”, zegt hij.

Ook in de biomedische hoek gold oorlogsdreiging als een motor van wetenschappelijke vernieuwing. Viroloog Marion Koopmans (Erasmus MC) vertelt hoe de angst in de VS voor biologische wapens leidde tot enorme investeringen in infectieziektenonderzoek. Dat gebeurde in de nasleep van 9/11, toen de zogenoemde miltvuurbrieven werden verstuurd naar mediabedrijven en senatoren. 22 mensen raakten besmet en vijf overleden.

De Centers for Disease Control and Prevention (CDC) waren daarna standaard betrokken bij infectieziektevraagstukken, zoals poliobestrijding en pokkenuitroeiing. „Dat heeft wereldwijd effect gehad”, zegt Koopmans.

Onder een paraplu

Die tijd lijkt nu voorbij. Volgens Koopmans is het Amerikaanse biomedische systeem hard geraakt. „Subsidies zijn stopgezet en vrijwel alle projecten met internationale samenwerking liggen stil.” Ook haar eigen onderzoeksverbanden met Amerikaanse partners staan op losse schroeven. „We gaan ervan uit dat ze allemaal zullen stoppen.”

Ze noemt het voorbeeld van een collega die al twintig jaar internationaal vooraanstaand onderzoek doet naar arbovirussen – die worden overgedragen door geleedpotigen zoals muggen. „Haar project is zomaar stopgezet, terwijl er net belangrijke doorbraken in zicht waren, bijvoorbeeld rond dengue.”

Zoals de wereld onder de militaire paraplu van de VS leefde, zo leefde zij volgens Dijkgraaf net zo goed onder een ‘wetenschapsparaplu’. „Mensen uit de hele wereld kwamen samen op één plek, werkten in topteams, leerden van elkaar en namen die kennis mee terug. Die kennisinfrastructuur heeft de hele wereld vooruit geholpen.”

Zonder buitenlandse studenten kun je Amerikaanse laboratoria niet meer draaiende houden

En nu die paraplu scheurt, grijpt Europa zijn kans. Op 5 mei 2025 riep EU-voorzitter Ursula von der Leyen wetenschappers op om „voor Europa te kiezen”. Het programma Choose Europe stelt 500 miljoen euro beschikbaar voor topwetenschappers – vooral uit de VS.

Individuele Europese landen volgden snel: Spanje investeert tientallen miljoenen in het aantrekken van internationale wetenschappers, Nederland trekt 50 miljoen euro uit om Amerikaanse wetenschappers naar universiteiten als Delft, Eindhoven en Utrecht te halen.

„Wat je nu ziet”, zegt Dijkgraaf, „is dat de vanzelfsprekende steun van wetenschap in de Verenigde Staten is verdwenen. Er is geen breed gedragen verhaal meer over waarom wetenschap ertoe doet.” En zonder dat verhaal verdwijnt ook het besef wat er op het spel staat. „Zonder buitenlandse studenten kun je Amerikaanse laboratoria niet meer draaiende houden”, waarschuwt hij. „Laat staan bedrijven als Google, Apple of Moderna. Het is misschien wel de grootste daad van zelfdestructie. Amerika vergeet waar het zelf groot door is geworden.”

Het bureau van Albert Einstein een dag na zijn dood op 18 april 1955.

Foto Getty Images
Lees het hele artikel