Directeur Drents Museum Harry Tupan: ‘Het hoort bij het leven dat je dingen overkomen, maar dit gun je niemand’

4 uren geleden 1

Het is twee keer uitzonderlijk. Harry Tupan (op 6 september werd hij 67 en ging hij met pensioen) bleef 45 jaar in het museum waar hij op zijn 22ste begon – uiteindelijk werd hij er directeur. Ook uitzonderlijk: in het laatste jaar van die honkvaste loopbaan, in de nacht van 24 op 25 januari, vond in het Drents Museum een opzienbarende kunstroof plaats. Uit de tentoonstelling Dacia – Rijk van goud en zilver werden drie gouden armbanden en de 2.500 jaar oude, gouden helm van Cotofenesti gestolen. Er zijn zeven verdachten aangehouden, de objecten zijn nog altijd zoek.

We zitten in zijn kantoor. Het interview, hebben we afgesproken, zal gaan over wat je ziet veranderen in de museale wereld als je er zo lang deel van uitmaakt. Maar eerst wil hij kwijt: „Ik zou hier niet zo rustig met jou zitten als de verzekering niet had uitgekeerd. Het brengt de spullen niet terug, maar het is wel een opluchting: we hebben ons aan alle regels gehouden. Tegen een bom begin je niks.”

Verandert de roof je blik op je loopbaan?

„Best wel, eigenlijk. Het hoort bij het leven dat je dingen overkomen, maar dit gun je niemand. De impact was enorm, op iedereen, op onze jonge medewerkers. En we waren nog niet bekomen van de schrik of we werden al aangevallen: we zouden fouten hebben gemaakt. Er hebben mensen hulp moeten zoeken.”

Jij ook?

„Ik heb één gesprek gehad. Maar ik had vooral als doel: voor onze mensen zorgen. Ik denk dat het nu weer goed gaat met iedereen, maar je zult bij beveiliging werken… Of bij tentoonstellingen. Voor mijzelf is het een litteken. Ik hoop dat het vergroeit, maar er zal altijd iets overblijven. En verpest het dan je hele carrière? Het laatste deel wel, ja. Maar ik ben ook een optimist, ik ben ervan overtuigd dat de objecten terugkomen. En we hebben hele mooie jaren gehad, dat zie ik ook.”

Harry Tupan komt uit Hoogeveen. Hij studeerde museologie in Leiden en kunstgeschiedenis in Groningen. Museologie was in die tijd een nieuwe studie, hij zat bij de eerste lichting. „Mijn ouders zeiden: kunstgeschiedenis kan altijd nog, doe nou eerst iets waar je werk in kunt vinden. En dat was museologie, want dat ging over de praktische zaken van een museum: behoud en beheer, educatie.”

Hoe zag de museumwereld eruit toen je begon?

„Die was van slag. Je had toen de opkomst van de educatieve diensten, de tweede richting van museologie. En die diensten werden niet door iedereen in het museale veld gewaardeerd, vooral niet in de traditionele conservatorenhoek: daar vonden ze het maar niks. Tot die tijd was het normaal dat je als conservator moeilijke teksten schreef, een schilderij had een complete tekst ernaast en je redt je er maar mee: dat waren de mores. En toen kwamen die diensten, die het ineens anders gingen doen. Ze haalden scholen naar binnen, gingen het publiek verhalen vertellen, met kunst de wijken in. Er kwam een heel ander perspectief op het museale functioneren. Nu vind je dat normaal, maar die omslag was toen.”

Hoe was het in dit museum? Jij begon ook als conservator.

„Het was hier klein, bijna een familiebedrijf. En het was hiërarchisch, ik werd zelf ook met u en meneer aangesproken. Daar voelde ik me opgelaten bij, maar dat was toen de sfeer. Ik ben nog aangenomen door een gedeputeerde, ik wist niet eens wat een gedeputeerde was. We waren een provinciale dienst, pas later zijn we verzelfstandigd.”

Telden bezoekersaantallen?

„Je haalde wat je haalde en dat was oké. We hadden in die tijd circa dertigduizend bezoekers per jaar. Dat is nu vijf keer zoveel.”

Het Drents Museum in Assen begon in 1854 als Museum van Oudheden. Het verhuisde een paar keer, halverwege de jaren zeventig kwam het terecht in het voormalige provinciehuis. Daar is het nog steeds gehuisvest, met sinds een jaar of tien een ondergrondse museumvleugel. Harry Tupan: „Met de verhuizing naar het provinciehuis zaten we ineens in een enorm gebouw. We beseften: met grotere zalen kun je grotere tentoonstellingen programmeren. Dat kostte meer geld, maar als je meer bezoekers kreeg leverde het ook meer op. Ik weet nog dat we uitbundig feestvierden toen we voor het eerst vijftigduizend bezoekers in een jaar haalden. Nu halen we dat met één tentoonstelling, maar toen was het bijzonder.”

Van jullie bezoekers komt nu 70 procent uit de Randstad. Wat voor publiek kwam hier destijds?

„Vooral mensen uit de omgeving. Het noorden van het land, zeg maar. En in de zomervakantie hadden we een toeristische piek. Onze marketing en communicatie was er niet op gericht mensen van buiten aan te trekken. Zo’n afdeling bestond nog niet eens. Wij deden de marketing zelf, als conservatoren. We plaatsten advertenties in de grote kranten: Volkskrant, Telegraaf. Kleine advertentietjes hoor, rubrieksadvertenties. Ik heb een collega gehad die ze plaatste in de kennismakingsrubriek, man zoekt vrouw, vrouw zoekt man. Dan vielen ze meer op.”

Je werd hoofd commerciële zaken, een nieuwe functie.

„In die tijd werd musea verweten dat we een wait and see-mentaliteit hadden (hij gaat met gekruiste armen achterover leunen): wachten tot het geld langskomt. Staatssecretaris Rick van der Ploeg van Cultuur [PvdA, 1998-2002] wilde dat we gingen nadenken over cultureel ondernemerschap: neem zelf verantwoordelijkheid. Dat vond ik interessant, wij deden dat ook al. We hadden bijvoorbeeld tentoonstellingen die werden overgenomen door andere musea. Dan krijg je een deel van je investering terug.”

Had Rick van der Ploeg gelijk?

„Ja, toen wel. Je kunt niet alles door de gemeenschap laten betalen, je hebt ook een eigen verantwoordelijkheid. Je museumwinkel, je horeca. Je accommodatie kun je laten gebruiken voor bijeenkomsten.”

En nu? Musea worden afgerekend: haal maar meer bezoekers.

„Maar we zijn er toch voor bezoekers, we moeten toch proberen zoveel mogelijk mensen te laten genieten van kunst en schoonheid? Ik vind het geen gekke gedachte.”

En als die gedachte samengaat met bezuinigingen?

„Dan is dat niet oké, natuurlijk. Ik heb een andere stelling, namelijk dat wij als sector ook veel opleveren voor deze stad. Het Drents Museum laat jaarlijks 12 à 15 miljoen achter voor het MKB in Assen. Dus van mensen die extramuraal, buiten het museum geld besteden. En we bieden werkgelegenheid. Er werken hier tachtig mensen.

„Ik weet ook niet of je het commercialisering moet noemen als het gaat over tentoonstellingen. Ja, ik was hoofd commerciële zaken. Maar in die functie ging ik vooral de wereld rond voor nieuwe tentoonstellingen. En met die tentoonstellingen kun je mensen oprecht verbazen, dat vind ik mooi. Dan lopen ze hier het museum binnen en zie je ze denken: ‘Hè? Dit is toch geen wereldstad?’”

Harry Tupan

Foto Sake Elzinga

Onder Harry Tupan organiseerde het Drents Museum diverse internationale tentoonstellingen, vaak met spraakmakende bruiklenen. Het Terracotta Leger van Xi’an uit China was te zien in 2008, Dode Zeerollen in 2014, er was Noord-Koreaans realisme, Russisch realisme, Amerikaans realisme, er waren archeologische schatten uit Iran en Armenië, Frida Kahlo uit Mexico. Voor Dacia – Rijk van goud en zilver kwamen zeshonderd objecten uit vijftien Roemeense musea naar Assen.

Waarom wilde je internationale tentoonstellingen?

„Als je alleen maar werken hier vandaan haalt, heb je een concurrentiemodel ten opzichte van elkaar. Waarom zou het Kunstmuseum in Den Haag Mondriaans uitlenen aan Assen? Die kun je daar ook bekijken. Alles is al zo ongeveer verdeeld – en dan heb je musea met sterke en met minder sterke collecties. Musea zoals het onze hebben vaak oudere, vrij algemene collecties. Dat zijn musea uit de negentiende eeuw en toen werd er zo verzameld: archeologie, geschiedenis en beeldende kunst. Bij ons wappert het alle kanten op – en daar moet je een modus in zien te vinden. Toen dachten wij: we moeten voor de archeologie internationale tendenzen laten zien. Drenthe heeft hunebedden, een grafcultuur. Wat zijn dan tendenzen in die grafcultuur. Toen kwam het Het Terracotta Leger van Xi’an en kregen we 354.000 bezoekers.

Was dat jullie eerste blockbuster?

„Nee, dat was geen blockbuster.”

Sorry?

„Nee, natuurlijk niet. Een blockbuster is een tentoonstelling die je bewust maakt om veel geld te verdienen. Dacht jij dat wij wisten dat er zoveel bezoekers zouden komen? Daar zit een enorme misvatting, waar ik af en toe erg narrig over kan worden. Wij hebben nooit een blockbuster gemaakt, dat durf ik met de hand op het hart te zeggen. We hebben nog nooit extra geld in een tentoonstelling gestopt om een blockbuster te willen zijn. Onze tentoonstellingen waren gewoon succesvol. En dan lees ik in de krant: ze hebben een blockbuster gemaakt. Nee! We maken een tentoonstelling waar we in geloven!”

Maar er is toch een verband tussen wat het kost om een tentoonstelling te organiseren en de verwachte opbrengst, namelijk het aantal bezoekers?

„Nee, dat is er niet. Althans: we gaan uit van aantallen bezoekers, maar dat is een gemiddelde per jaar. Het kan zijn dat je daar in een bepaald jaar overheen gaat. En een andere keer blijf je er een jaar onder. Soms overkomt het je dat iets een groot succes wordt. Al hebben we denk ik wel een trouwe achterban van mensen die weten: ze hebben daar bijzondere tentoonstellingen. Die mensen blijven terugkomen.”

Zijn laatste tentoonstelling als directeur is Microkosmos – De wereld in een Wunderkammer, die opende op de dag van zijn verjaardag. Harry Tupan was zelf een verwoed verzamelaar: dierenschedels en vogeleieren als kind, later onder meer kleipijpen. Voor deze tentoonstelling heeft hij stad en land afgereisd, er zijn bruiklenen uit tientallen musea.

Die vertrouwden ze jullie toe?

„Alle grote musea hebben bruiklenen ter beschikking gesteld: Rijksmuseum, Boijmans, Mauritshuis. Dat is een compliment aan mijn collega’s hier: het vertrouwen is niet weg. De roof had nooit mogen gebeuren, maar hoe hadden we het kunnen voorkomen. En die adhesiebetuigingen in de vorm van onbeperkt bruiklenen ter beschikking stellen, sterken ons heel erg.”

Lees het hele artikel