Je haren gaan ervan overeind staan: een viool die niet goed gestemd is, of een zanger die een hoge noot nét niet weet te raken. Heeft iedereen diezelfde aversie? Wanneer is een toon ‘vals’?
Eén toon kan op zichzelf nooit vals zijn – al was het alleen al omdat de hoogte van wat wij ‘goed gestemde’ tonen noemen, ooit vrij arbitrair is vastgelegd. De meeste musici stemmen nu hun instrument zodat de A een trilling geeft van 440 Hz (keer per seconde). Maar die 440 Hz is pas in 1939 internationaal afgesproken, tijdens een vergadering in Londen. Sinds de 19de eeuw waren er al wel standaarden, maar die verschilden van elkaar.
Aan die vergadering deden alleen Europese landen mee, plus de VS. De ‘standaard’ A is dus een westers artefact. Mensen met een ‘absoluut gehoor’ hebben díé A in hun geheugen zitten. „Maar nog steeds hoor je in de westerse muziektraditie verschillende stemmingen”, vertelt componist en dirigent Chris Fictoor. „Veel barokinstrumenten zijn bijvoorbeeld lager gestemd, of juist hoger. En sommige orgels ook hoger: een orgel met kortere pijpen was goedkoper om te bouwen.”
Daar moet je dus wel rekening mee houden als je gaat samenspelen. Want dat is waarin de ‘valsheid’ van tonen zich openbaart: als tonen met elkaar samenvallen die niet mooi bij elkaar passen. Dan gaat het schuren, in ons oor. Soms gaan schurende tonen zelfs vibreren: wah-wah-wah. „Of we dat als vervelend ervaren, of juist als prettig, is volstrekt cultureel bepaald”, zegt Fictoor. „Veel oosterse muziektradities gebruiken combinaties van tonen die wij ervaren als schurend. In India en Turkije hebben ze bijvoorbeeld toonsystemen met kwarttonen.” Onze toonladder heeft alleen hele en halve tonen.
Trillende snaren
De bekende ‘do-re-mi-fa-so-la-ti-do’ bestrijkt een octaaf. Dat zijn acht tonen, bijvoorbeeld van C naar C, waarbij de ‘hoge C’ een twee keer zo hoge frequentie heeft als de ‘lage’. Zo’n octaaf kun je op verschillende manieren onderverdelen in intervallen. Ook dat is een kwestie van afspraken. Pythagoras, die had gerekend aan de lengtes van trillende snaren, bedacht een onderverdeling waarbij de zogeheten kwint, twee tonen met vijf intervallen ertussen, samen lekker in het gehoor liggen. Dat is zo als hun frequenties zich verhouden als 2:3, ontdekte hij. Maar daarbij klinkt een terts (twee tonen met drie intervallen ertussen) juist net niet lekker. Neem je de goed klinkende terts als uitgangspunt, dan moet je dus andere intervallen kiezen.
Een piano is ‘gemiddeld’ gestemd, ook wel ‘gelijkzwevend’ genoemd: eigenlijk zijn daarop alle noten een heel klein beetje vals, om alle akkoorden oké te laten klinken en de octaven mooi te laten uitkomen.
En dan heb je nog andere factoren. De klankkleur bijvoorbeeld, ook wel timbre genoemd. Ieder instrument én iedere zangstem klinkt anders. Dat ligt aan de vormen en materialen van de instrumenten – en aan de fysieke bouw van de zanger. Fictoor: „Sommige vinden we wel bij elkaar klinken, andere niet.”
Ook weer een kwestie van smaak, dus. Of toch niet? „Als alles bij elkaar ‘kleurt’, dan vallen alle boventonen op hun plek”, zegt Fictoor. Boventonen zijn een akoestisch verschijnsel, waarbij ook trillingen ontstaan met hogere frequenties. „Als goede zangers met elkaar een kwint zingen, dan hoor je werkelijk op een fantastische manier de boventonen verschijnen. Je weet niet wat je hoort.”