‘Hoe gaat het met je?’

3 uren geleden 4

‘Wat me nou is overkomen…”, zei een vriend terwijl hij me, nog steeds enigszins geschokt, aankeek. Ik zette me schrap want hij was niet iemand die gemakkelijk uit zijn evenwicht was te brengen. „Misschien is het iets voor je column”, voegde hij er nog met een dun lachje aan toe.

Een poosje geleden had hij kennisgemaakt met een nieuwe buurvrouw. Ze hadden bij hem thuis een aardig gesprek gehad over koetjes, kalfjes en fatbikes en waren elkaar daarna niet meer tegengekomen.

Op een middag, enkele maanden later, liep hij in zijn straat een vrouw tegemoet die hem staande hield met de meest gestelde vraag ter wereld: „Hoe gaat het met je?” Hij kende de vrouw niet en terwijl hij overwoog met welke standaardformule hij zou antwoorden, vroeg hij zich koortsachtig af: „Wie is dit?”

Het viel hem op dat zij hem wél goed genoeg kende om tijdens het gesprekje terloops zijn voornaam te noemen. Hij deed alsof er niets aan de hand was, in het besef dat hij bezwaarlijk kon vragen: „Wie ben jij eigenlijk?”

Ze wisselden nog wat beleefdheden en gingen toen vriendelijk uit elkaar. Stomverbaasd zette hij zijn tochtje voort. Kwam ze hem, achteraf bezien, toch niet enigszins bekend voor, vroeg hij zich af. Was het soms een kennis van een paar jaar geleden die hij nooit meer had gezien? Hij kwam er niet uit, vervloekte zijn falende geheugen – en gaf het op.

Een poosje later zag hij dezelfde vrouw het flatgebouw naast het zijne binnengaan. Godallemachtig, dit was zijn kans. Hij liep in een voor zijn leeftijd gewaagd drafje op haar af en riep: „Mag ik je even wat vragen?” Ze bleef bedremmeld staan.

„Ik moet je iets bekennen”, zei hij. „We spraken elkaar laatst op straat en ik wist niet precies wie je was, maar ik durfde dat niet te zeggen. Ik zie nu dat je hier woont.”

Ze keek hem niet-begrijpend aan en vroeg: „Maar dat wist je toch? Dat ik je buurvrouw ben? Ik ben nota bene al bij je geweest om kennis te maken!”

Hij bleef voor haar staan, aan de grond genageld door zijn verbijstering. „Sorry…sorry”, kon hij alleen maar prevelen. En toen: „Ik wist het echt niet meer. Nu je het zegt, ik herinner me dat gesprek bij mij thuis nog wel, heel vaag, maar het gezicht dat erbij hoort, was ik helemaal kwijt.”

Een ook voor haar onprettige constatering, dat besefte hij goed, terwijl hij uit de losse pols nog enkele verklarende excuses formuleerde. „Op jouw leeftijd kun je dat misschien wel vaker verwachten”, zei ze zonder vinnigheid. Ze was een jaar of twintig jonger dan hij. „Ik herkende je nu gelukkig wel”, zei hij terwijl ze met een vage groet afscheid namen.

Thuis zocht hij op internet op wat er met hem aan de hand kon zijn. Hij belandde bij een woord dat hij niet kende: prosopagnosie, oftewel gezichtsblindheid, het ontbreken van het vermogen om gezichten te herkennen, ook van bekenden, soms zelfs van zichzelf in de spiegel. Het kan aangeboren zijn, maar ook, al of niet tijdelijk, ontstaan door een ziekte (beroerte, tumor, dementie) of door hersenletsel na een ongeluk.

Liefst één op de vijftig mensen heeft er last van. De vraag was nu: was hij ook die ene? „Als ik je ooit niet meer groet, weet je wat er aan de hand is”, zei mijn vriend berustend.

Lees het hele artikel