Miguel Sepúlveda, winnaar van het internationale dirigentenconcours, is erg goed in dansbare, fleurige stukjes

4 uren geleden 1

Het Rotterdams Philharmonisch Orkest mogen dirigeren in de Grote Zaal van het Concertgebouw, dat is nogal een prijs. Die prijs is weggelegd voor de winnaar van het International Conducting Competition Rotterdam (ICCR), dat dit jaar in juni gehouden werd. Winnaar: Miguel Sepúlveda (1998). Winnaar: Luis Castillo-Briceño (1996).

Twee winnaars van de Grand Prix dus. Leuk, maar wel een beetje onhandig voor de planning. Uiteindelijk kreeg de jongste, de Portugese Sepúlveda het winnaarsconcert. Gelukkig voor de Costa Ricaan Luis Castillo-Briceño viel er in de gewone programmering in oktober een dirigent uit. Daar mag hij invallen.

Het winnaarsconcert klonk donderdagavond in de zomerconcertserie van het Concertgebouw. Dat het uitverkocht is niet gek, want populair en een mooi repertoire: Rachmaninoffs Tweede pianoconcert (je weet wel, waar Eric Carmen/Céline Dion de ‘All By Myself’-mosterd vandaan haalden) en Dvoráks Achtste symfonie (je weet wel, die met het meest komische einde ooit gecomponeerd).

Wat hebben we met Sepúlveda als aanstormend talent in het vat? Een optimistische, zakelijke dirigent, met een goed oor voor dynamiek. Hij staat ferm rechtop, dirigeert met soepele, hoekige bewegingen. Tilt met links af en toe een instrumentgroep op. Zakt ver door de knieën. Je zou denken dat daaronder de ferme stukken muziek het best uit de verf komen, maar grappig genoeg blinkt hij vooral uit in dansante, fleurige stukjes. Daar spat het optimisme vanaf.

In Dvoráks Achtste symfonie (dat Sepúlveda uit het hoofd dirigeert) was het daardoor vooral het derde deel (‘Allegro grazioso’) dat met uiterst subtiele fluitsolootjes en gedetailleerde eerste violen echt fijn werd.

Video: Miguel Sepúlveda tijdens het ICCR.

Lange pianist op een lage kruk

De rest van het concert is wat troebeler om te beschrijven. Letterlijk ook. Niets gaat echt verkeerd. Nee, op een paar ongelijke pizzicato’s en soms wat overhaaste orkesthupsjes om weer gelijk te lopen na, is alles eigenlijk best goed. En toch bleef echt gevoel een beetje uit. In luide tutti’s klinkt het orkest wat ondoorzichtig. De eerste violen doen het geweldig in zachte solo’s, maar klinken samen met de andere strijkers doffig. De balans met de houtblazers is vaak nét off. Vrolijke emoties gaan Sepúlveda goed af, maar zo’n tweede deel heeft niet genoeg aan dynamische aanwijzingen; daar heeft het orkest ook emotionele richting bij nodig. Uit zichzelf durft het Rotterdams zich niet helemaal te geven.

Ook het Tweede pianoconcert van Rachmaninoff, gespeeld door Alexander Malofeev (2001), was goed. Goed, maar net niet meer. Malofeev, een vrij lange pianist die zijn kruk op z’n allerlaagst zet, zodat hij in een houding zit waar de arbodienst wat van zou vinden, blinkt uit in zachte, kleine stukjes. In volle concentratie legt hij zijn kin bijna op zijn handen. Het is alleen jammer dat hij ook harde stukjes op weinig meer dan huiskamervolume speelt. Goed voor de eerste rijen, jammer voor iedereen meer achterin. Zijn notenwatervallen missen wat lucht en verdwijnen regelmatig in het orkest, dat ook hier net die sprankel mist. Het derde deel begint het best, maar daarin verliest Sepúlveda de lange lijn. Gelukkig hebben we te maken met twee talenten aan het begin van hun carrière: die zijn nog lang niet uitgegroeid.

Van het hele concert brengt Malofeevs toegift je nog het meest van je stuk. Geen vrolijk uitzwaaiertje, maar Rachmaninoffs diepdonkere ‘Prelude cis klein’. O ja, het gaat klote met de wereld. Hij speelt het bijna ironisch licht, lichtelijk overhaast. Van het snelle tussenstuk maakt hij een ondefinieerbare wolk. Dat zou mislukte show kunnen zijn, maar hij zou ook weleens kunnen bedoelen dat de ellende zo compleet is, dat zelfs de muziek de weg kwijt is.

De andere ICCR winnaar, Luis Castillo-Briceño, dirigeert 3 (Rotterdam) en 4 (Amsterdam) oktober het RPhO in o.a. Saint-Saëns’ Orgelsymfonie.

Lees het hele artikel