Ontwikkelingshulp op zijn retour: wat blijft er over? ‘Het is goed dat de afhankelijkheid van USAID verdwijnt’

4 uren geleden 1

Alie Eleveld (65) zit opgescheept met pis en poep in haar ijskasten. Er komt geen donorgeld meer uit de Verenigde Staten om dit materiaal te onderzoeken in haar laboratorium in Kisumu, een stad in het zuidwesten van Kenia. Het gaat om monsters die haar organisatie eerder verzamelde naar aanleiding van berichten over cholera en andere dreigende epidemieën, maar het onderzoek ligt stil. De abrupte stopzetting van alle Amerikaanse hulp eerder dit jaar noemt ze „crimineel en onethisch”.

Eleveld gaat deze maand met pensioen en sluit daarmee een periode van veertig jaar medisch ontwikkelingswerk af in verscheidene Afrikaanse landen, waaronder Kenia. Hoe kijkt zij, evenals anderen, terug op meer dan een halve eeuw ontwikkelingshulp waaraan met Trumps ontmanteling van de Amerikaanse hulporganisatie USAID een einde komt. De stap sluit een tijdperk af waarin sinds de jaren zestig Amerikaanse maar ook Europese hulp voor het mondiale Zuiden onderdeel was van de multilaterale verhoudingen.

Een mens hoort een ander te helpen, ook als de behoeftige medemens aan de andere kant van de wereld woont. Die gedachte was heel gewoon in de vorige eeuw. „Ik wilde altijd al de ontwikkelingshulp in”, vertelt Eleveld. „Ik wilde me nuttig maken, zocht avontuur en vertrok in 1984 op 26-jarige leeftijd naar Zambia.” De ouders van Eleveld hielpen tijdens de Tweede Wereldoorlog Joden onderduiken op hun boerderij in het Drentse Hooghalen. Dat bleek een blijvende invloed te hebben op haar leven.

Lees ook

Politieke chaos verwacht door schrappen hulpgelden: ‘Mensen zullen overal op het continent de straat op gaan’

Een laborant in een ziekenhuis in Kisumu, Kenia, neemt bloed af bij een hiv-positieve moeder. De hiv-zorg in Kenia dreigt in te storten door de ontmanteling van USAID.

Ook Mar Oomen (64) heeft de charitas van jongs af aan meegekregen. Zij werd echter geen hulpverlener maar antropoloog en schreef een boek over haar twee missievaders. In 1933, tijdens de hoogtijdagen van de katholieke zending, was haar opa met een door geloof gedreven hartstocht naar Indonesië uitgezonden. Haar vader trok in 1958 vervolgens als katholieke tropenarts naar Tanzania, waar Mar op het eiland Ukerewe aan het Victoriameer werd geboren. „Het goede willen doen, iets willen betekenen in de wereld, daar begon het mee. De missionarissen waren overtuigd van het bestaan van God en het geloof van de Katholieke Kerk”, zegt Oomen. „Dat was de enige goede kerk en het enige juiste geloof. Ze wilden anderen kennis laten maken met die God en dat geloof.”

White savior

Eerst de missionaris en later de seculiere ontwikkelingswerker betraden Afrika met een westers wereldbeeld in gedachten. Na de dekolonisatiegolf begin jaren zestig hoopten de vertrekkende kolonisten door ontwikkelingshulp een mate van invloed te houden. De overdracht van technologie door de witte hulpverlener zou de kloof tussen arm en rijk in de wereld beslechten. Deze benadering portretteerde Afrika als een liefdadigheidsproject, met de snel toegesnelde witte redder – white savior – in de hoofdrol, een beeld dat voortborduurt op koloniale en slavernij-stereotypen van witte superioriteit.

Daar waar vroeger het missieblaadje de barmhartigheid uitdroeg, wierpen voortaan nieuwe media zich op liefdadigheid. Compassie tekende de jaren tachtig toen artiesten geld inzamelden voor hongerige Ethiopiërs, zoals Live Aid in 1985. In samenwerking met de televisie-industrie wist de muziekindustrie destijds meer los te maken dan de diplomatie, die vaak werd gestuurd door de Koude Oorlogspolitiek.

Amerikaanse ontwikkelingswerkers woonden in dure huizen en reden rond in grote terreinwagens

Met hun benefietconcerten gaven ze een trap in de zak van Westerse leiders als Ronald Reagan en Margaret Thatcher, die weigerden te helpen. Door die druk van kunstenaars volgde er alsnog een grootschalige hulpcampagne, waarna Afrika in het middelpunt belandde van een georkestreerde wereldwijde barmhartigheid. Op die golf ontstond een industrie rond nood- en ontwikkelingshulp waarin miljarden euro’s rondgaan. Extreem arme staten als Burkina Faso en Mali kregen het predicaat ‘Oxfam-landen’, vanwege hun vrijwel totale afhankelijkheid van buitenlandse ngo’s, zoals het Britse Oxfam. Doordat westerse ministers van Ontwikkelingshulp naar believen de hulpkraan konden dichtdraaien of wijd openzetten, kregen ze overmatige invloed op Afrika.

Maar gaandeweg groeide de kritiek op ontwikkelingshulp. In 2009 publiceerde de Zambiaanse econoom Dambiso Moyo het geruchtmakende boek Dead Aid. „Hulp wekt luiheid op bij Afrikaanse beleidsmakers”, schreef ze in haar boek. Privé-initiatief wordt er door gesmoord en de afhankelijkheid groeit. „Dit verklaart deels waarom er onder veel Afrikaanse leiders een soort nonchalance, een gebrek aan urgentie, heerst bij de aanpak van ernstige problemen. Omdat de hulpstromen worden gezien als een gegarandeerde bron van inkomsten.”

Afhankelijkheid

Daar raakt ze aan een van de gevoeligste kritiekpunten van hulp: het afhankelijkheidssyndroom. Zo groot is bijvoorbeeld de verslaving van de Keniaanse regering van buitenlandse donoren dat ze verlamd door schrik nog steeds geen antwoord heeft op de stopzetting van de Amerikaanse hulp. De begroting van het ministerie van Gezondheid leunde voor twintig procent op donorgeld en in plaats van dat tekort zelf op te vullen is het totale budget nu fors verlaagd.

Alsof er straks toch weer een donor opduikt om het gat te vullen, zoals vroeger meestal gebeurde. Maar die tijd is voorbij. Niet alleen de VS bezuinigen structureel, ook andere westerse landen verlagen hun ontwikkelingsbudgetten fors. Nederland bijvoorbeeld bezuinigt sinds 2023 jaarlijks honderden miljoenen op ontwikkelingssamenwerking, en ook Duitsland en het Verenigd Koninkrijk schroefden hun hulp de afgelopen jaren terug.

In Adré, een stad in het oosten van Tsjaad, worden kinderen gewogen in een kliniek van Artsen zonder Grenzen in een kamp voor vluchtelingen uit Darfur. Foto Dan Kitwood/Getty Images

De gevolgen zijn dramatisch. In Noord-Keniaanse vluchtelingenkampen Dadaab en Kakuma zijn tienduizenden mensen op gehalveerd rantsoen gezet. Amerikaanse voedselhulp voor soepkeukens in Soedan is gestopt, evenals de levering van medicijnen voor hiv-behandeling in Kenia en Zuid-Afrika. Het continent staat aan de vooravond van een medische noodtoestand. „In Kenia zijn nu nog voor enkele maanden medicijnen voor hiv in voorraad”, waarschuwde Githinji Gitahi, hoofd van de medische organisatie Amref, in mei in NRC. „Als die op zijn, gaan er mensen sterven. Dan komen er demonstraties en de crisis zal het politieke systeem ondermijnen. Want de regeringen hebben het geld niet om het gat te vullen.”

Verkwisting

Eleveld begon haar ontwikkelingswerk met reizen naar afgelegen dorpen in het grensgebied met Mozambique, hing dan een weegschaal aan een tak, behandelde ondervoede kinderen en zette er basale gezondheidszorg op. „Er was toen nog volop geld aanwezig in de ontwikkelingshulp, maar we gingen niet altijd even economisch met dat geld om”, vertelt ze.

Die verkwisting is een van de dingen die Eleveld tegenstond in het ontwikkelingswerk, zeker de hulp waarbij USAID betrokken was. „Soms stuurden buitenlandse organisaties een apart team om het logo en het vaandel van hun groep bij projecten aan te brengen. En een ander team voor de politiek, een voor de ontwikkeling en een technisch team. Dan blijft er weinig geld over voor de echte hulpbehoevende. Je vraagt je vervolgens af wat er terechtkomt van al dat geld. Dat was vooral bij Amerikaanse ontwikkelingswerkers zo. Ze woonden in dure huizen en reden rond in grote terreinwagens. Zij mochten een hele container meenemen gevuld met zelfs wc -papier en tomatensaus. Dat was een enorme verspilling.”

Een andere kritiek op ontwikkelingshulp is donnites, de drang om te geven. Wie geeft, koopt sympathie van mensen. Wie in het rijke deel van de wereld is geboren, krijgt automatisch een exclusieve positie ten opzichte van mensen aan de arme kant van de aarde, simpelweg omdat hij de gever is. Zo’n relatie geeft de gever invloed en macht, een status die hij in gelijkwaardige omstandigheden nooit zou verkrijgen.

We moeten nu terugvallen op onze eigen oude gewoontes

„Ja, ik vind het fijn om iets te geven, daar ben ik wel wat schuldig aan”, beaamt Eleveld. „En nu ik terugkeer naar Nederland ben ik ook wel een beetje moe van hoe sommige mensen van mijn goedgevigheid afhankelijk raakten. Maar ik heb ook steeds geprobeerd mensen hun gedrag te veranderen, om afhankelijkheid van de ontwikkelingswerker te voorkomen. Ik denk dat ik gewoon heel veel ellende waarneem die een ander niet ziet. Ik ontmoette gisteren bij mijn afscheidstour langs projecten een oude blinde man die tijdens overstromingen zijn huis en zijn zoon verloor. Mede door mijn inspanningen heeft hij nu weer een woning en kan weer zien. Dat geeft me een geweldig goed gevoel. Hij blij en ik dus ook.”

Afrikaans communalisme

Elkaar bijstaan, dat kunnen Kenianen zelf ook. Lang voor de westerse hulpindustrie in de vorige eeuw op gang kwam, bekommerden mensen in landelijk Afrika zich al om andermans lot. De sociale cohesie was toen groter: vanuit gemeenschapszin zorgden boeren en nomaden beter voor elkaar. Van dat gevoel van onderlinge verbondenheid is nog altijd iets gebleven.

Lees ook

Econoom Célestin Monga: ‘Stoppen met hulp kan een kans voor Afrika zijn’

Célestin Monga, voormalig vicevoorzitter van Afrikaanse Ontwikkelingsbank en voormalig economisch adviseur  Wereldbank.

De Keniaanse vrouw Florence werkt voor een liefdadigheidsinstelling in Kenia zelf, het land dat volgens de organisatie Charities Aid Foundation en de World Giving Index de meest vrijgevige bewoners ter wereld kent. „Het is goed dat de afhankelijkheid van USAID nu verdwijnt, de stopzetting is een vermomde zegen”, betoogt ze. „We moeten nu terugvallen op onze eigen oude gewoontes, we moeten het Afrikaans communalisme [maatschappijvorm die de gemeenschap centraal stelt] terugbrengen.”

Als reactie op de grootschalige bezuinigingen doneren Kenianen nu zelf voor de behandeling van zieken onder familie en vrienden. In de kranten en kerken wordt dagelijks opgeroepen om te helpen en zelfs politici dragen hun steentje bij op openbare inzamelingsacties. „Wij hebben elkaar altijd geholpen, dat zit diepgeworteld in de Afrikaanse cultuur”, zegt Florence, die om privéredenen anoniem wil blijven. „We betalen elkaars schoolgeld, we geven ruimhartig aan de gemeenschap en aan de kerk. De meeste scholen in Kenia worden gefinancierd en onderhouden door de kerken. Zelfs wanneer iemand rijk trouwt, dragen ook arme Kenianen hun steentje bij aan inzamelacties, al is het maar een paar shilling. Liefdadigheid geeft mensen een goed gevoel, dat geldt nog meer voor de gever dan voor de ontvanger.”

Plicht

Wat blijft er over van dergelijke medemenselijkheid nu ontwikkelingswerk verdwijnt? Oomen, de dochter van de familie missionaren, ziet de passie om te helpen niet verdwijnen. „In de tijd van mijn ouders was het de plicht vanuit je geloof en je maatschappelijke positie om voor andere mensen te zorgen”, zegt ze. „Sindsdien is dat gevoel geëvolueerd. Dat ging mee met de veranderingen in de wereld en in jezelf. Maar het klaarstaan voor de ander, iets willen betekenen voor de ander, dat bleef.”

Werknemers laden humanitaire hulp van USAID in een vrachtwagen bij een magazijn van het Wereldvoedselprogramma (WFP) in het vluchtelingenkamp Kakuma in het noordwesten van Kenia. Foto Andrew Kasuku / AP

Van de gedrevenheid van je ouders om anderen te helpen houd je dus iets over. Oomen koos voor de antropologie. „Ik wil de verschillende werelden en culturen meer toegankelijk maken voor elkaar, door inzichten te verschaffen zodat mensen wat dichter bij elkaar kunnen komen.” Waarna ze een lichtelijk ironische toon aanslaat en zegt: „Misschien moeten we toch maar weer naar de kerk terug, in de zin van, vroeger was je gewoon verplicht om voor elkaar te zorgen.”

Lees het hele artikel