Tussen 20 juli en 6 augustus 1789 was Frankrijk in de greep van een collectieve paniekaanval. Overal op het platteland namen mensen de wapens ter hand om zich te verdedigen – tegen rovers, maar vooral tegen hun adellijke heren. De vrees bestond dat die van plan waren massaal boeren om het leven te brengen, door honger of geweld. De geruchten hierover waren reden voor het volk om voor de zekerheid zelf als eerste toe te slaan: talrijke herenhuizen gingen in vlammen op. Deze periode aan het begin van de Franse Revolutie is de geschiedenis ingegaan als la Grande Peur (de Grote Angst).
Een team van Italiaanse en Franse wetenschappers publiceerde vorige week een artikel in Nature waarin ze verklaren hoe de verhalen zich verspreidden die verantwoordelijk waren voor de paniek die het platteland in de zomer van 1789 in zijn greep hield. Ze deden dat door gebruik te maken van epidemiologische modellen waarmee de verspreiding van virussen wordt gereconstrueerd.
De auteurs komen tot een netwerk met 641 knooppunten waarlangs de Grote Angst door het land raasde. Door de kaart hiervan te koppelen aan sociaal-economische gegevens uit deze tijd concluderen de wetenschappers dat de geruchten zich het sterkst verspreidden in dichtbevolkte gebieden met een relatief hoge geletterdheid en een relatief hoger gemiddeld inkomen. In een begeleidend artikel op de website van Nature zegt een onderzoeker dat de studie zich richt „op iets dat we kunnen meten”. „Het is dus wetenschap, geen speculatie.”
De auteurs van het artikel in Nature zijn fysici, economen en biologen – géén historici. Dat gemis wreekt zich, blijkt op sociale media. Daar lopen geschiedkundigen massaal te hoop tegen het artikel.
Kritisch beschouwen
Hun belangrijkste kritiekpunt betreft de dataset die de onderzoekers hebben gebruikt. Die is afkomstig uit het boek La Grande Peur de 1789 van historicus Georges Lefebvre uit 1932. Hij verzamelde de namen van plaatsen waar in geschreven bronnen sprake was van het soort geruchten dat aan de basis lag van het geweld van la Grande Peur.
Dat boek is dus bijna honderd jaar oud en historici hebben sindsdien niet stilgezeten. Daarnaast, aldus critici van het Nature-artikel, hadden de auteurs de aard van deze bron kritisch moeten beschouwen. Want het is natuurlijk niet gek dat in plaatsen met een hogere graad van geletterdheid meer geschreven getuigenissen van de Grote Angst zijn terug te vinden dan in een dorp met vooral analfabeten. Maar dat wil niet zeggen dat er in dat soort dorpen géén geruchten rondgingen over snode plannen van de adel. Die gesprekken zijn echter in de mist van de geschiedenis verdwenen.
Ook is er kritiek op het gebruik door de auteurs van de Cassinikaart uit de 18de eeuw. Hierop zijn veel kleine paadjes en weggetjes niet aangegeven. Ook dat leidt ertoe dat in het model grote plaatsen vanzelf belangrijker worden in het verspreiden van de paniek die het platteland overspoelde.
Dat het in het Nature-artikel ging om „wetenschap” en niet om „speculatie” kon onder historici dus rekenen op online hoongelach. Zij zijn nog lang niet overbodig, vinden ze.