Joost Prinsen als columnist

6 uren geleden 1

Omdat Joost Prinsen zo’n voortreffelijke voordrachtskunstenaar was, is er na zijn dood weinig aandacht voor een minder bekende kant van hem: die van columnist. Hij was met zijn 83 jaar zelfs de oudste columnist van Nederland.

Om eerlijk te zijn: als columnist kende ik hem niet totdat hij er zelf de aandacht op vestigde door mij op 12 mei 2011 een van zijn columns toe te sturen. Het was een goed geschreven stukje over de waarde van voorspellingen. Ik was onder de indruk: kon hij dat ook al?

Hij reageerde hiermee op een column van mij over hetzelfde onderwerp in NRC Handelsblad. „Het stukje staat morgen in het Haarlems Dagblad en enige verwante kopbladen”, meldde hij. Ik begreep dat hij mijn toen nog dagelijkse columns op de voet volgde. Vanaf die datum is hij mij zeer onregelmatig opmerkingen over mijn columns, een enkele keer vergezeld van een eigen column, blijven toesturen. Hierbij bleef het – we hebben elkaar nooit in persoon ontmoet.

Hij kon complimenteus zijn, maar liet me ook weten als hij het niet met me eens was. Zo verschilden we van mening over de ruzie tussen Rudy Kousbroek en Jeroen Brouwers over de behandeling van Nederlandse gevangenen in Japanse kampen in Nederlands-Indië. Brouwers noemde die behandeling barbaars, Kousbroek vond dat zwaar overdreven. Ik koos ten dele voor Brouwers, hij onvoorwaardelijk voor Kousbroek.

In zijn columns en de mails toonde hij zich een flegmatieke, eigenzinnige waarnemer met een hekel aan dikdoenerij en overschatte reputaties. Ik heb een column bewaard waarin hij tekeer gaat tegen de popidolen Bob Dylan en Lou Reed. Hij vond, niet helemaal ten onrechte, dat ze eigenlijk niet konden zingen – iets wat hijzelf uitstekend kon. De zanger Joshua Lee Turner, van wie ik nog nooit gehoord had, prees hij wél. „Je krijgt er Dylan van mij voor cadeau.”

In politiek opzicht zou ik hem bij niet-dogmatisch links willen indelen. Hij had aan Baudet een grotere hekel dan aan Wilders. Over Baudets aanvallen op Sigrid Kaag: „Alsof hij als een nieuwe Joe McCarthy de wereld wilde redden van het communisme.”

Wat wij gemeen hadden, was een echtgenote die trouw lid was van de PvdA. Tot mijn verbazing meldde hij me in juli 2012 beschroomd dat hij óók een column geschreven had waarin hij zijn vrouw plaagde met haar lidmaatschap. „Volgens mijn vrouw”, schreef hij me, „regelrecht plagiaat van een column van jou die ze mij een dag eerder had voorgelezen (…) Mag ik het op inspiratiebron houden?” Ik hield het vooral op een mooi compliment.

Over zijn medische misère schreef hij me nooit. Ik hoorde ervan dankzij een bevriende lezeres, die mij in juli van dit jaar zijn schitterende column stuurde over zijn ineenstorting. Hij was na een dag gevonden op de vloer van zijn bijkeuken, waarna ijlings ziekenhuisopname volgde. Daar vertelde de internist hem dat zijn situatie leek op die van een orkest dat lang kan „doorhobbelen” met allerlei zwak presterende musici, maar dat pas sterft als de dirigent „zijn stokje neerlegt en naar huis gaat. U bent de dirigent.”

Joost begreep de boodschap en werkte hard aan een snel herstel. Dat leek te lukken. Opgewekte slotregel van die column: „Lazarus is niet dood. Hij leeft!”

Toen nog wel.

Lees het hele artikel